Achtste hoofdstuk.
Wat drong van de vervolging der Joden in Duitsland tot de kille door? De Nederlandse Joden leefden hun eigen leven, ze ontvingen de Duitse Joden, die over de grens gekomen waren, met een hartelijk ‘mazzeltof’, net of ze meenden, dat bij de grenzen alle gevaar voor hen ophield. Wel voelden ze twijfel en wanhoop, als er uit Duitsland kwade geruchten doordrongen, toch waren ze weer snel gerustgesteld. De meest-optimistische was Simon Levi, die alles in de lach zag. Hij liep met zijn verhalen van straat naar straat en vergat, als hij iets grappigs kon vertellen, de hele wereld, zijn eigen bestaan inbegrepen. Sjloume van Laar had verteld, hoe ernstig Marcus had gesproken, hoe hij de nood en ellende tastbaar en nabij had beschouwd, en dit maakte even indruk, behalve op Simon Levi. Toen hij eens met Levi Augurk wandelde, zei hij:
‘Ik heb Sjloume gesproken. Hij ziet eruit als een begrafenisondernemer zonder werk. Ik heb hem een goede raad gegeven. Neem inplaats van Sheila, heb ik hem geraden, een vrouw met een baard, en zorg ervoor, dat ze zich niet scheert. Dat is de enige manier om een vrouw bij je te houden.’
Levi Augurk lachte niet, want hij vatte alles van Simon Levi als hoge ernst op.
‘Waarom heb je het hem aangeraden?’ vroeg hij plechtig.
‘Sjloume is op één na de lelijkste man van de kille, jij bent de lelijkste. Wanneer je als man lelijk bent, moet je een vrouw nemen, waar een pietsie aan mankeert. Hoe jij aan zulke knappe zoons en zo'n lieve dochter komt, is een wonder, zoals er geen tweede bestaat.’
‘Mijn lieve dochter is voor een rijke man,’ zei Levi