‘Hoe oud is ze?’
‘Twee, drie en twintig jaar.’
‘Dat is mij te oud.’
‘Hahaha. Mijnheer Bassinsky. Altijd dezelfde, mijnheer Bassinsky, altijd humor! Wilt u een beproefde kracht hebben van zestien jaar? Ze heeft prachtige benen, mijnheer Bassinsky. Wat verlangt u meer?’
‘Die clown Bretano is toch geen Jood? Heeft hij Joods bloed?’
‘Welnee, hij is een Italiaan! Al zijn papieren zijn goed gecontroleerd. Hij is bovendien afkomstig uit Sicilië, uit een klein stadje, waar nooit Joden hebben gewoond. Wij hebben alle verklaringen, 't maakt een goede indruk, als wij Italianen nemen.’
Het feit, dat hij Joden nabootste, was politiek gezien, een grote aanbeveling en dat een Jood in het tegenwoordige Berlijn Joden zou durven nabootsen, was op zichzelf beschouwd een ongelofelijke dwaasheid.
‘En Gertrud Liesemeyer?’
‘Lid van de partij....’
‘In orde. Ze zijn geëngageerd op de gewone voorwaarden.’
‘In orde. Dag mijnheer Bassinsky.’
‘Dag mijnheer Stillhalte.’
Toen Gertrud Liesemeyer tegenover mijnheer Bassinsky stond, had hij kunnen denken, dat dit de laatste dag van zijn leven was. Ze was zonder aan de deur te kloppen zijn kamer binnengedrongen en stond dreigend voor hem.
‘Mijnheer Bassinsky.’ Hij bleef volkomen kalm; met artisten had hij veel meegemaakt.
‘Met wie heb ik het genoegen? Een sigaret?’
‘Dank u, mijnheer Bassinksy. Uw sigaretten heb ik niet nodig.’
‘Wie bent u dan, dat u mijn sigaretten niet nodig hebt? De Koningin van Oost-Berlijn?’
‘Ik ben Gertrud Liesemeyer.’
‘O, de vrouw met de prachtige benen. U bent mij speciaal aanbevolen. Speciaal.’