tjes getracteerd. Wij hebben gesmuld! Ook was hier mijneer Kooisma van der Mey met zijn zoon. Hij is een student, heeft moeder mij gezegd. De poes in de keuken heeft een muis gevangen. Hij heeft er mee gespeeld. Ik was de eenigste, die er naar durfde kijken. Nou, Lydia, moet ik eindigen. Kom je gauw terug? Wij verlangen erg naar jou. Verlang je ook een beetje naar je vriendinnetje Nanneke?’
Daaronder was met potlood geschreven:
‘In haast! Moeder moest de brief lezen, 't is een kreng, en daarom schreef ik maar zoetigheid. Nau heb ik de brief weer opengemaakt, en ik schrijf er in potlood bij. Verscheur de brief!
Mia is een akelig spook, een echte nuf, en zij vond het naar, om bij ons te zijn. Wat een verbeelding! Weet je, hoe de zoon van mijnheer Kooisma van der Mey heet? Harry. Hij keek erg naar de meisjes, natuurlijk naar de ouderen, maar hij heeft ook naar mij gekeken. Ik verbeeld het me niet, hoor. De meisjes zeggen, dat ik nog een vrijer heb, maar 't zijn flauwe kinderen. Ik verlang vreeselijk naar jou. Hier is niemand lief voor me. Moeder is een draak. Ze pruttelt de heeledag en vindt niks goed, wat wij doen. Maar ik zet 't ze allemaal nog eens betaald. Niet boos wezen. Ik ben je vriendinnetje, hoor.