Ik heb haar dus tòch gezien, de verwezenlijking van een ouden droom: de Elzas van den verdrukker bevrijd! Ik heb er den voet gezet. Ik ben in Straatsburg, ‘die wunderschöne Stadt’, in het weer frànsch geworden Straatsburg, dat nooit schooner was dan nu!
Half-negen in den avond! Ik stap uit den parijschen trein en koop van een oud vrouwtje aan het station een plaatselijke krant, de Schtrossberjer Zietung, zooals zij, met een beverige fausset-stem, het blad uitroept.
Het besje lacht, een stil, zalig en tegelijk spottend lachje.
- Pourquoi riez-vous, madame? vraag ik.
- I'fschtee keh franzeesch!
- Ah! bon.... Ich frage warum Sie lachen?
- No! dàs isch 'ne Frog! I lach scho seit fierz' Tog, mosschieu! seit mer d'Malefiz los sin, d'Sauschwow, d'verdammten!.... Jo, jo! s' san fort, Gott sie g'lobt un g'dankt!
Een plebisciet, een vòlksstemming, over de vraag: frànsch of dùitsch? Ziedaar!
De vreugde op het gelaat van dit doodarme, oude vrouwtje, omdat de Duitschers wèg zijn; de reeks scheldwoorden en verwenschingen, uit haar tot-fransch-spreken onbekwamen mond, aan het adres der verdreven heerschers, haar quasi-taalgenooten, ziedaar de veroordeeling, in eerste en laatste instantie, van het duitsche regime, èn, impliciet, de glorificatie van Frankrijk.
De Franschen waren hier twee-en-een-kwarteeuw de baas geweest - om precies te zijn, twee-honderd-twee-en-twintig jaar, van 1648 tot en met 1870 - en zij hadden de zeden, de gebruiken, de gewoonten en de tààl der bevolking zoo volkomen gëeerbiedigd, dat, op het tijdstip der annexatie, in 1871, zeker tachtig percent van de Elzassers geen wóórd fransch spraken of verstonden en zich uitsluitend van hun germaansch dialect bedienden.
De Pruis, daarentegen, had geen hàlve eeuw noodig gehad, om, door allerlei kleinzielige plagerijen en pesterijen, gezwegen van zijn àlles-omvattende tyrannie, zijn heerschappij ondragelijk te maken, en om de ‘Anno Siebzig wiedergefundenen Brüder’ te doen hùnkeren naar den dag, naar het ùùr, waarop hij het land uitgetrapt zou worden.