| |
| |
| |
Hoofdstuk XXX
Ik keer nu terug tot den oorlog! Parijs baadt, in deze eerste maanden van het wereldconflict, in een atmosfeer van ongekenden, plechtigen ernst. De slag aan de Marne, die, Ludendorff dixit! het einde van den oorlog zou hebben beteekend als de Franschen beschikt hadden over de noodige zware artillerie, heeft de Horde tot staan gebracht. Maar het doodsgevaar waarin men verkeerd heeft en dat nog lange maanden zal dreigen, heeft de, door politieke verdeeldheid en partijgeest verscheurde natie voor een poos samen-gesmeed, en Parijs geeft den toon aan tot deze eensgezindheid.
Daar heerscht een verheven, aangrijpende, door geen rumoer, door geen frivole afleiding verstoorde kalmte, die de stad een wonderbaar aanzien geeft.
Geen particuliere auto's, geen taxi's bijna, de openbare middelen van vervoer tot een minimum beperkt! Geen theaters, geen music-halls, geen bioscopen! Geen tot laat in den nacht open-blijvende café's en kroegen! Geen straatverlichting bijna! Geen Beurs! Geen Kamer! En geen vreemdelingen!
| |
| |
Parijs is niet langer Cosmopolis, maar een intiem, harmonisch Wonderland, dat alleen gelijk-denkende, gelijkvoelende, gelijk-sprekende bewoners herbergt, en waar te wonen en te observeeren een ongewoon, ontroerend genot is.
Toch ben ik niet het liefst in Parijs! Wat mij ààantrekt, dat is het front, waarheen ik zoo dikwijls mogelijk ga en waar de donder van het geschut en de nabijheid van den strijd mijn eerbied nog verhoogen voor de soldaten, die, op de bergtoppen en in de ravijnen van de Vogezen, in de vlakten van de Somme en van den Pas-de-Calais, in het heuvelland van de Woevre, in de wouden van de Argonne, in en om Verdun, den grond van het vaderland voet voor voet, duim voor duim, aan den indringer betwisten.
De terugkeer naar Parijs stemt mij, elken keer, een beetje verdrietig, maar ik overwin mijn tegenzin van het rustige leven al gauw en ik schrijf indrukken van het front, waarvan ik er hier een paar laat volgen.
| |
I
Zuster Julie.
Gerbéviller, maart 1915. - Gerbéviller, of, eígenlijk, wat er van dit stadje van 475 haardsteden is overgebleven: twintig bewoonbare huizen! De àndere, 455 wèlgeteld, werden door de Duitschers, op 24 augustus 1914, een voor een in brand gestoken, bij-wijze van représailles voor den weerstand die een handvol infanteristen, jagers, zestig man in het geheel, hun hadden geboden. Uren lang had dit dappere troepje, opgesteld bij de kleine, steenen brug over de Mortagne, verscheidene vijandelijke regimenten tegengehouden en hun zware verliezen toegebracht.
Wat er van Gerbéviller nog overeind staat, het Oude Mannen- en Vrouwenhuis en het twintigtal woningen daaromhéén, heeft zijn behoud te danken aan soeur Julie, de zuster-overste van het Hospice, waar, toen drie duitsche officieren, twee met een revolver, de derde met een dolk in de hand, er binnen- | |
| |
drongen, een aantal zwaar gewonde, fransche soldaten verpleegd werden.
Zuster Julie, die mij eerst in haar spreekkamer ontvangt en mij vervolgens rondleidt tusschen de puinhoopen die Gerbéviller het aspect geven van een door aardbevingen geteisterd stadje, doet mij het volgende verhaal:
‘Het was ontzettend! De Duitschers waren buiten zich zelf van woede omdat onze jongens, nos petits chasseurs, hen een heelen dag hadden tegengehouden aan de brug. Zij drongen als razenden Gerbéviller binnen en zij hebben hier huisgehouden als monsters. Zij hebben een ouden man en zijn 35-jarige dochter opgehangen, en ook een armen stakker, de 37-jarige zoon van de Lingenhelds. Zijn vader, een man van 70 jaar, hadden ze doodgeschoten. Den zoon, die aan vallende ziekte leed en dus niet gemobiliseerd was - hij hielp bij het verplegen van gewonden en hij had een Roode Kruisband om den arm - hebben zij uit zijn woning gesleept en opgehangen aan een peereboom. Zijn moeder, die hen was nageloopen, vond hem en sneed hem àf. Hij leefde nog en zij probeerde hem bij te brengen. Maar toen kwamen de Duitschers terug en zij begoten hem met petroleum en verbrandden hem, onder de oogen van zijn moeder. Dat komt u ongelooflijk voor, n'est-ce pas, monsieur? Et cependant, c'est l'horrible vérité. De stad brandde toen al aan alle kanten. Het was een helsch gezicht, une vision d'enfer! En de lucht van verbrand vleesch, van menschen en dieren, was afschuwelijk. Wie zoo iets niet beleefd heeft kan het zich niet voorstellen.
‘Toen moest ik weer naar mijn soldaten toe, ces pauvres enfants. Verscheidene hadden zware koorts. Daar waren er die opstaan wilden en om hun uniform vroegen om weer te gaan vechten. Zij dachten dat hun laatste uur tòch geslagen had en dat zij anders in hun bèd afgemaakt zouden worden. Mon Dieu! ça se comprenait, n'est-ce pas? Heel Gerbéviller stond in vlam, en men hoorde buiten vluchtende menschen voorbij hollen,
| |
| |
en kinderen die schreiden, en paardengetrappel, en het loeien van de beesten in de brandende stallen, en het tieren en vloeken van de Duitschers. Ik was heelemaal niet gerust over de arme jongens die daar lagen, mais que faire? De meesten waren zwaar gewond, en als ik hun hun soldatenpak had laten aantrekken, dan hadden zij hun leven zéker verbeurd! Ik heb toen met hen gepraat, en hen gesust, comme une maman, quoi! Ah! Seigneur, que n'ai je pas dit à ces pauvres enfants pour les faire se tenir tranquilles. Maar mijn hart stond stil toen een zuster mij naar beneden kwam roepen en ik drie duitsche officieren aan de poort zag staan. Zij keken niets vriendelijk en een er van vroeg mij, sans amabilité, of ik de zuster-overste was. - Ja! zei ik. Dat ben ik! - U hebt hier fransche soldaten in huis! - Nee! ik heb hier géén fransche soldaten in huis! - Jawel! u hebt hier wèl fransche soldaten. Ik wéét het! - Eh! bien, monsieur, vous vous trompez: ik heb hier géén soldaten in huis. Ik heb alleen òngewapende gewonden. Entrez! dan kunt u zèlf zien. I1 ne vous sera fait aucun mal ici!
‘De een, die, met zijn revolver in de hand, het dichtst bij de deur stond, keek mij een beetje vreemd aan toen ik zei dat zij niets van ons te vreezen hadden. Het klonk ook wel belachelijk, n'est-ce pas? Wij, een paar zusters, en de oudjes van het Hospice, tegen hèn met al hun soldaten! Maar wat zegt een mensch al niet in dergelijke omstandigheden.... Nu! ze gingen naar binnen en ik moest voor hen uitloopen tot dat wij in de zaal waren gekomen waar mijn gewonden lagen. De eene officier, met zijn revolver in de rechterhand, rukte, met de linkerhand, ruw de dekens van de bedden af en inspecteerde de gewonden, om te zien of zij verbonden en dus inderdâàd gekwetst waren. Terwijl hij dit deed, bleef de ànder aan het hoofdeinde staan, met zijn dolk op een paar centimeter van de borst van den zieke. C'était affreux!
‘Toen zij zoo drie of vier bedden langs gegaan waren, toen kon ik mij niet langer inhouden.... ‘Monsieur! zei ik tot den officier die de dekens wegtrok, dat màg u niet doen! Vous n'en avez pas le droit! C'est hon- | |
| |
teux! U hoeft niet zoo ruw te zijn met die arme jongens. U ziet wel dat zij allemaal gewond zijn en dat zij pijn hebben!’
‘Hij keek mij een oogenblik woedend aan. I1 avait l'air furibond. Maar hij zèi niets, en hij ging van dit oogenblik af een beetje minder ruw te werk. Toen zij klaar waren met hun inspectie, eischten zij voor hùn gewonden de bedden op waar onze jongens in lagen. Die moesten wij maar ergens ànders onder dak brengen, onverschillig hoe! U begrijpt hoe gemakkelijk dat geweest zou zijn, in ons aan alle kanten in brand gestoken Gerbéviller....
‘- Eh! bien, non! zei ik, het gebeurt nièt. Die jongens blijven hier! Wat dènkt u wel!
‘- Pas op! zei hij, wij zijn hier de baas.
‘- Dat wéét ik, antwoordde ik. Maar ik zal u één ding zeggen: als jelui mijn gewonden met rust laat, dan zullen wij ook voor jelui gekwetsten zorgen. En anders steek ik er geen vinger naar uit. Je vous le jure bien!
‘Nou, zij hadden een hoop gewonden, honderden, die nièt vervoerd konden worden. En er stonden geen dertig huizen meer overeind. Zij spraken toen een oogenblik met elkaar in het duitsch. En toen zei de een: C'est entendu, madame! Uw gewonden kunnen hier blijven. Maar dan zorgt u ook voor de onzen.’....
‘- Monsieur! zei ik, je suis Française en ik heb maar één woord....’ Ik dankte den Hemel dat ik het zoover gebracht had, want ik kòn niet meer. Je n'en pouvais plus! Ik had al die eindelooze minuten in doodsangst voor mijn arme jongens geleefd. Pensez-donc! als er een, in de koorts, eens een onvoorzichtig woord had gezegd. Mais, Dieu merci!, ça c'était bien passé. De officieren wilden toen weggaan, maar ik hield hen tegen: ‘Et l'incendie? Jelui gaat toch hoop ik niet voort met den boel in brand te steken?’ - ‘Nee!’ zei de een, maar hij leek mij niet erg zéker. Ik was heelemaal niet gerust, dat begrijpt u wel. En toen ik een oogenblik later naar buiten kwam, ma parole! daar waren hun soldaten bezig met allerlei brandstichtersmateriaal een huisje vlak bij het Hospice in vlam te zetten. Zij gooiden er bundels van ik weet niet wat
| |
| |
voor goedje in, dat er nèt uitzag als macaroni, en dadelijk sloegen de vlammen er uit. Ik schoot op de kerels toe, en pakte er een bij den arm: ‘Ben jelui gèk? hier den boel in brand te steken! Dat mogen jelui niet doen! Jelui officieren hebben mij gezegd dat het nièt zou gebeuren!’.... Ik weet niet of zij mij verstonden, maar ik herhaalde het woord ‘officieren’ en ik schudde al maar het hoofd. Quoi qu'il en soit, ik kreeg het zóó ver dat er één water ging halen en met een paar emmers vol het begin van brand bluschte. Me voilâ tranquille de ce côté! Het Hospice, zooals u ziet, is gespaard gebleven, met een stuk of wat huizen er omheen.
‘Den volgenden morgen kwam een van de officieren, om mij te spreken. “Qu'est-ce que vous me voulez, monsieur?” vroeg ik. Ik was niet erg vriendelijk, dat kunt u wel nagaan. Of ze onzen oven konden krijgen, om brood te bakken voor hun soldaten? - “Non! monsieur, non! U krijgt onzen oven nièt! Die heb ik zèlf noodig voor ònze menschen, die anders niet te eten hebben.” Toen zei hij: “En onze manschappen dan, wat moeten dié dan eten?” - “Dat is mijn zaak niet, monsieur! Arrangez-vous comme vous pourrez!.. Laat hun aardappels eten, of wat u verkiest. Daar heb ik niet mee te maken! Als jelui de heele stad niet verbrand hadden sans rime ni raison, dan konden jelui nu je brood bakken bij de verschillende bakkers.... Voilà!” Eh! bien, monsieur! il n'a pas insisté. Hij ging heen zonder ook nog maar een woord te zeggen. Misschien schààmde hij zich! Est-ce qu'on sait jamais?.... Zij hebben anders niet veel gevoel van schaamte aan den dag gelegd. Pensez donc! Zij hebben hier, vóór dat ze er den brand in staken, huis aan huis geplunderd. Ils pillaient tout! C'est une honte, n'est-ce pas? In een modewinkel waren het dames, verpleegsters of officiers-vrouwen, que sais-je! die het plunderwerk deden. C'était du propre! Ze gingen den winkel binnen, zochten er alles bijeen wat van haar gading was: stoffen, blouses, garneersels, linten, wat weet ik allemaal! stopten het in doozen en reikten die door de vensters toe aan de soldaten, die buiten stonden... Wat hun moor- | |
| |
denarijen aangaat, ik schat dat zij hier een 130 à 150 menschen om het leven hebben gebracht. Daar zijn er een hoop verdwenen, buiten die waarvan de lijken teruggevonden zijn. Voor zoo ver ik weet, hebben zij 41 gijzelaars meegenomen....
Wij hebben natuurlijk gedaan wat wij konden om de arme, van alles beroofde menschen die hier gebleven zijn, een onderdak te verschaffen. Wij hebben een paar loodsen gebouwd en wij deelen twee maal per dag eten uit. Mais c'est dur.... Que voulez-vous? De hoofdzaak is dat ieder zijn plicht doet en den moed niet opgeeft....’
Zuster Julie, een ongeveer vijftig-jarige vrouw, met een vriendelijk, rustig gelaat, heeft mij haar verhaal gedaan met een eenvoud en op een toon alsof zij haar rol in de ontzettende tragedie van 24 augustus van volkomen onbeduidenden aard achtte, en ieder ànder in haar plaats net zoo zou zijn opgetreden. Het kruis van het Legioen van Eer, waarmee zij beloond werd, drààgt zij niet. Zij bewaart het in een doosje.... ‘Comment voulez-vous que je la porte? Hoe kan een vrouw in mijn positie nu met een ridderorde loopen?’
Dramatiseeren, in den zin van het-nog-èrger-voor-stellen van de gebeurtenissen, doet soeur Julie nièt. Haar montere, geestige oogen làchen zelfs nu en dan, als zij de stem nabootst van den haar toebulderenden, duitschen officier - ‘ma parole! hij dacht mij bang te maken!’ - of het hoofd- en het handgebaar van den ànderen, de man met den opgeheven dolk, die haar, bij het verlaten van het Hospice, deze verzekering gaf: ‘Nous ne sommes pas des barbares, madame!’
En de vreugde jubelt in haar stem, in haar oogen; in haar làch bij de slotperiode van haar verhaal: de vlucht der Barbaren, na den slag aan de Marne.
Een zuster kwam mij roepen: ‘Ma mère! venez vite! Daar zijn onze dragonders! Zij staan daar ginder hun paarden te drenken....’ - Ah! mon Dieu, quelle joie! Ik er naar toe! Ma parole! ils étaient là. Ik had hen wel aan mijn hart kunnen drukken.... ‘Bonjour, mes enfants! Bonjour, mes bons amis! Que Dieu vous bénisse!.... En waar gaan jelui nu zoo naar toe?’ - ‘Chasser les Boches, ma soeur!’
| |
| |
| |
II
Een P.P.C.
Nesle, maart 1917.
Tweehonderd huizen in dit onnoozele, in vredestijd ongeveer tweeduizend inwoners-tellende stadje, zijn door de vrienden en begunstigers van de pseudo-neder- landsche Toekomst-professoren, vóór hun aftocht, geplunderd en in de asch gelegd.
- Wil ik u vertellen, messieurs! hoe zij zich in mijn huis gedragen hebben?
De dame van middelbaren leeftijd, die ons, in den gehavenden salon van haar villa, deze vraag stelt, is de vrouw van een sedert het begin van den oorlog gemobiliseerd arts.
Eh! bien, voici!.... Ik heb hier, van den eersten dag der bezetting af, den Staf, generaal incluis, van een duitsche divisie geherbergd. Oh! sans enthousiasme, comme bien vous pensez! Maar daar was nu eenmaal niets aan te doen, en men moet zich in het onvermijdelijke weten te schikken.... Zij hadden het heele huis in beslag genomen, met uitzondering van twee kleine vertrekken, één voor mijn bonne en één voor mij. De relaties tusschen mij en mijn ongenoodigde gasten waren koel maar correct. Als zij het een of het ander noodig hadden: een paar stoelen méér, tafellinnen of iets dergelijks, dan vroegen zij mij daar om.... - ‘Voilà! monsieur.‘ - ‘Merci! madame.’ Comme conversation c'était tout, ou à peu près. Zoo hebben wij, zij en ik, gedurende twee-en-een-half jaar onder hetzelfde dak geleefd. Het was niet prèttig, maar het was dràgelijk! Vous voyez que je ne charge pas le tableau.
Een dag of veertien geleden, dat was dus een week ongeveer vóór hun aftocht, hoor ik, op een morgen, bijlslagen in mijn tuin. Ik loop naar beneden, om te zien wat er aan de hand is. Et qu'est-ce que je vois? Zij waren bezig het loodsje af te breken waarin wij ons paard stalden voor dat de Duitschers het dier weg- | |
| |
gehaald hadden. Mon Dieu! ik was niet erger te beklagen dan de honderden àndere menschen, bij wie zij, sedert een dag of wat, alles kort en klein sloegen wat zij niet mee konden nemen. Ce qui me chiffonnait un peu, dat was.... hoe zal ik het zeggen?.... Weet u wiè daar bij mij met dat vernielingswerk bezig waren? Je vais vous le dire: de beide koks en de chauffeur van den generaal, een van zijn secretarissen en zijn oppasser, allemaal menschen die, mèt hun meester, ruim dertig maanden onder mijn dak hadden gewoond. Wat zegt u daarvan? Est-ce assez allemand, cela? Ik protesteerde natuurlijk, maar ze lachten mij in mijn gezicht uit.... Toen het schuurtje tegen den grond lag en de planken in splinters waren geslagen, begonnen zij den tuin te verwoesten. Tenez! voici leur beau travail. Zij haalden mijn wijnstokken uit den grond, kapten er de wortels af, hakten al mijn peereboomen, een kleine honderd, òm en trapten de bloemperken plat. Pour de la belle besogne, ce fut de la belle besogne! Ik ging mijn beklag doen bij den generaal, oh! zonder mij groote illusies te maken.... ‘Che rekrette, matame! che rekrette peaugoup! Che rekrette brofong-démeng! Mais che n'y beux rieng! Ortre te l'Embereur! Te notre Embereur!’.... En daarop keerde hij mij den rug toe en ging in zijn kamer.... Ah! de bevelen van den Kaiser, van ‘notre Embereur’, zijn trouw opgevolgd. Suivez-moi, messieurs, et admirez l'obéissance de l'armée allemande....
Zij ging ons vóór en leidde ons door alle kamers van het huis. Zij had niets te véél gezegd van de gehoorzaamheid der Heldenkrieger. Met bijlslagen en koevoeten opengebroken kasten en laden, tot splinters gehakte tafels, étagères, toilettafels, ledikanten, spiegels, lustres, schilderijen, boekenkasten, een lumineus, oud kerkraam, een bijbelsch tafereel voorstellend, en door een vromen Gottmitunsler uit pure Gottmitunsrigkeit verbrijzeld met een schroefsleutel, etc. etc., ziedààr het p.p.c. van den duitschen divisie-generaal in Nesle, Generaal-Majoor von Hahn.
- N'est-ce pas que c'est beau, et que cela donne une
| |
| |
haute idée de la Kultur que les Allemands se sont si généreusement chargés de répandre? vroeg, even rustig alsof zij ons een verzameling van curiositeiten had laten zien, de eigenares der gegermaniseerde villa.
- Hebben zij den boel alleen maar kort en klein geslagen? Ik bedoel: hebben zij ook niet een beetje geplûnderd vóór hun aftocht? vroeg een van ons.
- Oh! si, monsieur. Bien entendu! Den laatsten dag hebben zij het huis van de kelders tot en met de zolders doorzocht en alles wat van hun gading was in auto's geladen. Al mijn kasten hebben zij leeggestolen! Mijn linnengoed, vier-en-twintig paar beddelakens onder andere, is verdwenen. Wat zij nïet gebruiken konden hebben ze vernield, op een hoop gegooid en bevuild. Ils sont sales!.... Maar zij zijn wèg en dat is de hoofdzaak. Et puis, daar zijn menschen die veel erger te beklagen zijn dan ik.... arme boeren, bij wie
| |
| |
zij alles verbrand en verwoest hebben. Ik heb tenminste nog een dàk boven het hoofd!
Een vraag:
Kan de lezer zich een frànsch generaal voorstellen, of een èngelsch generaal, die, na twee-en-een-half jaar onder één dak gewoond te hebben met den eigenaar of de eigenares van het door hem en zijn gevolg betrokken huis, den boel laat liggen zooals deze duitsche opper-officier dit te Nesle heeft gedaan?
‘Laten liggen’ is cum grano salis te begrijpen. Want wij hebben gezien dat de wakkere divisiegeneraal von Hahn niet alles heeft laten liggen, maar ook het een en ander méénam!
|
|