Van anarchist tot monarchist
(1936)–Alexander Cohen– Auteursrecht onbekend
[pagina 157]
| |
Derde boek
| |
[pagina 159]
| |
[pagina 160]
| |
hield en in den volsten zin van het woord vergiftigde: de revisie van het vonnis van december 1894; de terugkeer van den gevangene van het Duivelseiland; de zittingen van den twééden krijgsraad, te Rennes; de verbitterder dan ooit woedende pers-polemieken tusschen dreyfusards en anti's.... Clemenceau, Rochefort, Jaurès, Drumont, de Pressensé, de Cassagnac, om alleen de ‘chefs de file’ te noemen; Dreyfus' twééde veroordeeling en de hem verleende gratie; dagelijksche opstootjes in Parijs. Agitatie die, ten-slotte, culmineerde in de belegering van het ‘fort Chabrol’, een door de politieke politie op touw en door den commandant der benarde veste, Jules Guérin - buiten medeweten, vermoedelijk, van de bezetting - en scène gezette, als afleiding bedoelde vertooning.
In afwachting van het resultaat der démarches, door eenige personen te ondernemen om het mij betreffende uitbannings-bevel te doen intrekken, richtte ik mij, met de uiterst beperkte middelen waarover ik beschikte, op mijn ééntje in. Mijn vrouw had haar intrek genomen bij haar moeder en bleef daar, voorzichtigheidshalve. Ik huurde een gemeubileerde hotelkamer in de rue Rodier, waar ik mij liet inschrijven als André Blanc, geboortig uit Marseille en letterzetter van beroep. Papieren, toonbare identiteits-papieren, had ik niet. Als een politieman van de ‘service des garnis’, met de contrôle over de gemeubileerde hotels belast, op den origineelen inval was gekomen mij den een of anderen keer daarnaar te vragen, dan was het mis geweest. Gelukkig voor mij waren deze heeren liever lui dan moe, en de politie-in-het-algeméén had, in de atmosfeer van burgeroorlog waarin de ‘Affaire’ het land gedompeld hield, de handen vol genoeg. Verschuilen deed ik mij nièt! Ik ging elken dag naar de Bibliothèque Nationale, in de rue Richelieu, waar ik tot het uur van sluiten bleef werken. Ik had namelijk al gauw bezigheid gevonden. De uitgever Stock o.a. had mij, tot straf voor mijn zonden, de vertaling opgedragen van Eduard Bernsteins pas verschenen boek: Die Aufgaben der Sozialdemokratie. Het was een vreeselijke taak, het overzetten, in leesbaar fransch, van dit lijvige en hàrdlijvige, taaie, met sociaaldemocratisch-pedante Gründlichkeit geschreven re- | |
[pagina 161]
| |
visionnistische evangelium, taak die mij menige hartgrondige vérwensching aan het adres van dén auteur zoowel als van zijn boek afperste, maar die ik, met de mij helaas! eigen nauwgezetheid volbracht. Want wàt ik op mij nam, hoe afkeerig ik er ook van mocht wezen, deed ik altijd consciencieus.
Geleidelijkerwijze knoopte ik mijn vroegere relaties weer aan, en ik herleefde, in den parijschen dampkring, op de manier van een geranium, die, na in een kelder, een hòlandschen kelder, overwinterd te hebben, weer opbloeit in licht, en lucht en zonneschijn. De omstandigheid dat ik mij niet in Parijs mag ophouden, er als banbreukeling vertoef en het lang niet denkdbeeldige risico loop den een of anderen dag gesnápt te worden, verhóógt mijn schik in het leven eerder dan dat het dien tèmpert. Het verbodene heeft mij altijd onweerstaanbaar aangetrokken, en in Adams plaats zou ook ìk vermoedelijk, door de overtreding van de éénige Verbodsbepaling in den Hof van Eden, alles hebben bedorven voor mij zelf en voor de nakomelingschap. Wat het gevààr betreft, dit werkt op mij in als een prikkel om het te trotseeren. Ik ben dan ook nog geen drie maanden in Parijs terùg, of ik heb alle òmzichtigheid en alle vóórzichtigheid laten varen. Wat ik het gauwst beu ben geworden, dat is het alléén-wonen in de duffe, muffe hotelkamer in de rue Rodier. Wij trekken dus weer bij elkaar, mijn vrouw en ik, eerst in een gemeubileerde kamer in de rue de la Tour d'Auvergne, een zijstraat van de rue des Martyrs. Onze verhuurster hier is een ‘marchande à la toilette’, en den heelen dag, tot laat in den avond, is er, in haar winkel aan de straat waarvan onze kamer door een dun beschot gescheiden is, geloop en geweeklaag van arme vrouwen en meisjes, die de ééne dìt, de àndere dàt kleedingstuk of pover lijfsieraad van de hand komen doen. Het wijf biedt natuurlijk zoo weinig mogelijk. Die ànderen zitten immers in nood!.... ‘Comment! vijftien francs voor dien mantel, die zoo goed als nieuw is? Ik heb hem geen viermaal gedragen!.... Voyons! madame, u geeft zeker wel vijf francs méér!....’ - ‘Je ne peux pas, mon petit! Non!’ - ‘Nou! twee francs dan.... vingt sous!.... Soyez gentille!’ - | |
[pagina 162]
| |
‘Nee! ik kàn het niet doen, ma chérie.... Ik zou er op verlièzen! Inutile d'insister!’ En het arme schepsel gaat heen met haar vijftien francs, die morgen of overmorgen òp zullen zijn. Dan zal zij iets ànders gaan verkoopen, als zij ten-minste nog iets te verkwanselen hééft. Wij vertrekken gauw weer uit dit web, waarvan de spin, naar ik meen mij te herinneren, een tijdje later vermoord werd gevonden, en nemen onzen intrek in een juist vacant geraakte kamer van het huis, en op dezelfde verdieping, waar mijn vrouws moeder woont. Ik was daar vroeger nooit geweest en niemand kènt mij in de huurkazerne. Wij gaan elken morgen en middag tegelijk de deur uit, ik naar de Bibliotheek en mijn vrouw naar het mode-atelier in de rue de Provence, waar zij werkt en waar ik haar, om twaalf uur en 's avonds, geregeld afhaal. Zoo vlieden een maand of wat heen, rustig en genoegelijk als het leven van Poots argeloozen landman. Maar mijn situatie kan, op den duur, toch zoo niet blijven en daar moet iets worden gedaan om mijn clandestien oponthoud in Parijs tot een geoorloofd verblijf te maken.
Onder de personen die moeite voor mij doen behoort, in de éérste plaats, mijn oude vriend en politico-ideologische tegenstander Eugène Fournière, in den tusschentijd bevorderd tot lid van den parijschen gemeenteraad en afgevaardigde voor het district Guise, en die - Jean Jaurès en zijn intieme vijand-en-partijgenoot Jules Guesde waren bij de laatste verkiezingen gewipt - zooveel als het opperhoofd was van de socialistische Kamergroep. Fournière sprak een paar maal over mij en mijn ‘geval’ met Waldeck-Rousseau, premier en minister van Binnenlandsche Zaken. Maar Waldeck - dit was, zooals ik zei, in de heftigst-bewogen dagen der ‘Affaire’ - Waldeck, die gewichtiger zaken aan zijn hoofd en ‘d'autres chats à fouetter’ had, paaide hem elken keer met vage voorspiegelingen van welwillendheid: ‘Ik zal eens zièn!.... Mischien wèl!.... Làter.... Je ne dis pas non!.... Reparlez m'en d'ici quelque temps!’ Maar op een dag dat hij slecht gehumeurd was, of misschien geen tijd had, zei hij tegen Fournière dat het niet zou gààn, want dat Lépine, op wiens voordracht ik het land was uitgezet en die blijkbaar een pik op mij had, zich | |
[pagina 163]
| |
mordicus tegen mijn terugkeer verzette, en dat hij, Waldeck, daar niet tegen ìn kon gaan. Dat moest Fournière toch begrijpen! Maar als Lépine te bewegen was zijn veto in te trekken, dan had hij, Waldeck, niet het minste bezwaar tegen mijn terugkeer naar Frankrijk.... ‘Si non, non! Je ne puis pas me fâcher avec mon préfet de police pour les beaux yeux de votre ami Cohen!’ Dit klonk logisch genoeg! En na nog een vergeefsche poging van mijn vroùw om Binnenlandsche Zaken tot betere gedachten te bewegen - zij kreeg Waldeck niet te spreken, wèl zijn chef de cabinet, en ik was dien dag, uit puren overmoed, met haar meegegaan naar de place Beauvau en ik zat in de anti-chambre te wachten op den afloop van het onderhoud - kwamen wij tot de conclusie dat er niets anders op zat dan den recalcitranten ‘p'tit Louis’, zoo noemden zijn agenten hun prefect, in persóón te lijf te gaan en te trachten zijn tegenstand te overwinnen. Zèlf kon ik dit natuurlijk niet doen en Fournière was, om de een of andere reden, en froid met den prefect van politie. ‘Ik zal naar hem toe gaan!’ stelt mijn vrouw voor. En ik aanvaard dit zonder aarzelen. Wie zou beter dan zij, en zonder mij te vernederen, mijn zaak kunnen bepleiten bij den wrokkenden Lépine? De moeilijkheid is alleen maar, hoe zij hem te spréken zal krijgen. Zich bij hem laten aandienen als mijn vrouw zou een nutteloos pogen zijn. Hij zou haar dan zeker nièt ontvangen. Daar valt mij iets in! Ik weet dat de Pressensé, dien ik ken - ik heb hem een paar keer aan Clemenceau's Aurore ontmoet - op goeden voet staat met Lépine en ik ga hem een introductie vragen voor mijn vrouw. ‘Met het grootste genoegen!’, zegt hij en hij geeft mij zijn kaartje met dit opschrift: ‘Francis de Pressensé serait tout à fait obligé à M. le Préfet de Police de vouloir bien faire bon accueil à Mlle Batut, qui désirerait l'entretenir d'une affaire la concernant.’ ....Sesam open u! dat haar, een of twee dagen later, toegang verschafte tot Lépine's cabinet, waar zeker zèlden, zoo ooit, een gesprek werd gevoerd in den volgenden trant: | |
[pagina 164]
| |
Lépine (met een handgebaar in de richting van den fauteuil tegenover den zijnen): Neem plaats, mevrouw! (Hij gaat zitten.) Je vous écoute! Mijn vrouw: Het kaartje, dat ik u zooeven ter hand heb laten stellen, introduceert mij als mademoiselle Batut, wat mijn eigen naam is. Maar ik ben bij u gekomen als de vrouw van Alexander Cohen. Hij kijkt nijdig op: - Waarom hebt u zich dan niet als zoodanig laten aandienen? - C'est bien simple! Dan zoudt u mij waarschijnlijk niet ontvangen hebben. - En effet!, daar was kàns op.... Maar u bènt hier nu eenmaal, grâce à.... à ce subterfuge, et je vous écoute! - U begrijpt natuurlijk wel, meneer de prefect, waaròm ik bij u ben gekomen! - Du tout! madame, du tout! - Dan zal ik het u zèggen! Ik ben gekomen om u over Alexander Cohen te spreken, die.... Hij maakt een afwerend gebaar, dat zooveel beteekent als: spreek mij niet van dien man! Maar hij is toch galant genoeg mijn vrouw niet in de rede te vallen, of op te staan, ten teeken dat hij het onderhoud als geëindigd beschouwt. Zij vervolgt dus: - Ik zal zoo kòrt mogelijk zijn.... Voici! Het is nu al ruim zes jaar geleden dat Cohen, op uw voordracht, Frankrijk is uitgezet. - Daar had hij het naar gemààkt, madame! - Laissons cela! Daarover wensch ik niet met u te discuteeren, evenmin als over de omstàndigheden van zijn arrestatie en van zijn veroordeeling bij verstek. Dat alles behoort tot het verleden! - Maar het is bij mij niet in het vergeetboek geraakt, dat verzeker ik u! - Als u dan ook maar niet vergeet dat hij door de jury is vrijgesproken. Bovendien zijn er, sedert dien tijd, een paar amnesties geweest, waarvan alle politieke veroordeelden van het procès des Trente, behalve hij, gebeneficieerd hebben. - Die anderen waren Franschen, mevrouw! Die kòn ik, tot mijn groote spijt, niet buiten het land houden. | |
[pagina 165]
| |
- C'est entendu!.... Maar ik verzeker u, monsieur le préfet, dat van alle gebòren Franschen er niet één is die, comment dirai-je?.... qui ait le sentiment plus profondément français que lui. A tel point, dat hij nergens anders dan in Franikrijk kan léven! - Dan had hij maar moeten zorgen dat hij er niet ùitgezet werd.... Waar is hij op het oogenblik? Nog altijd in Engeland? - Nee! in Holland. - Eh! bien, dat is zijn geboorteland, niet waar? - Oui! mais il y est malheureux comme les pierres. Hij gaat daar dood! - Wel nee! madame. Vous exagérez! - Heelemaal niet!.... Je vous le répète: hij gaat daar dood!.... Wat overdréven is, dat is de doodstraf, la mort lente, pour un délit d'opinion waarvoor hij nu al zes jaar in ballingschap heeft doorgebracht. Vindt u niet dat dit nu lang genoeg heeft geduurd? - Que voulez-vous que j'y fasse, madame! - Dat is eenvoudig genoeg: u niet langer verzetten tegen zijn terugkeer in Frankrijk. Dat hangt alleen van ù af! - Ik ben de minister van Binnenlandsche Zaken niet, madame! - Dat weet ik! Maar de minister heeft gezegd, dat hij geen bezwaar zou hebben tegen Cohen's toelating in Frankrijk, als ù zich daar niet tegen verzette. - Zóó? Aan wien heeft hij dat gezegd? - Aan den afgevaardigde Fournière. - Eh! bien, madame, de minister heeft de waarheid gesproken. Zoolang ik prefect van Politie ben, komt uw man nièt in Frankrijk terug! Ik heb genoeg aan mijn èigen anarchisten!.... Waar zit Cohen op het oogenblik? - Dat heb ik u al gezegd! Hij is in Holland. - In Amsterdam? In den Haag? - Nee! hij zit daar op een klein eilandje, in de Noordzee.... - Op een eiland? Mais c'est parfait! - Qu'il n'en bouge pas! Dat is de bèste raad dien u em kunt geven. - Eh! bien, non! Dien raad zal ik hem nièt geven! Au contraire! Ik zal hem schrijven dat hij naar Parijs komt. Advienne que pourra! | |
[pagina 166]
| |
Lépine springt op, loopt een paar maal met groote passen zijn cabinet op en neer, en barst uit: - C'est trop fort, madame! U komt mij hier in mijn eigen cabinet trotseeren? Ik heb u gezegd dat zoolang ik prefect van Politie ben, Alexander Cohen nièt in Frankrijk terug komt! En u durft mij in mijn gezicht antwoorden dat u hem wilt schrijven dit tòch te doen? Ecoutez-moi bien, madame! et prenez garde.... Ik laat hem oogenblikkelijk arresteeren, en u weet wat daarop volgt. - Tant pis! U zult niet ééns naar hem hebben te zoeken.... Zoodra hij hier is kom ik naar u toe om u te zeggen waar u hem kunt vinden.... Ik laat hem daar ginder niet verkwijnen!
Op dit moment werd er aan de deur geklopt, en op het bitse: ‘Entrez!’ van Lépine kwam een harig, uiterst ongunstig uitziend heerschap, met een bundel paperassen in de hand, binnen. - Ah! c' est vous, Puybaraud!.... Vous tombez bien! Weet u wie die dame is die daar zit? Dat is de vrouw van Alexander Cohen, die anarchist, die ik, na den aanslag van Vaillant, het land heb uitgezet. Zij heeft mij gevraagd of hij terug kan komen en ik heb haar gezegd dat daar geen spràke van kan zijn. Eh! bien, elle me répond tranquillement dat zij hem zal schrijven tòch naar Parijs te komen! Que dites-vous de cela? Puybaraud zegt er niets van, maar hij schudt bedenkelijk het hoofd. De naam van Vaillant, die, den 9den december 1893, een bom in de Kamer gooide, daarvoor ter-dood veroordeeld en geguillotineerd werd, heeft, ongetwijfeld, herinneringen in hem wakker geroepen. Want hij, Puybaraud, is de metteur-en-scène geweest van dezen aanslag, waarvoor hij den onnoozelen Vaillant door een agent-provocateur de benoodigde springstoffen in handen had laten spelenGa naar voetnoot*). - U hebt mij goed begrepen, madame? hervat Lépine nadat Puybaraud is heengegaan.... Vous m' avez bien compris, n' est-ce pas? Laat Cohen blijven waar hij is! Dat | |
[pagina 167]
| |
is het verstandigste wat hij kan doen, croyez-m' en! Hij begeleidt mijn vrouw tot aan de deur van zijn cabinet, maakt een hoffelijke buiging en groet haar, bij manier van afscheid, met een: ‘J'ai bien l'honneur de vous saluer, madame!
* * * Maar nu wordt het ernst, ‘salement sérieux’, en daar moet vlug en beslissend worden gehandeld. Want Lépine zal natuurlijk zonder verwijl de noodige orders geven om mij te doen arresteeren zoodra ik in Parijs zal zijn teruggekeerd, en men zal beginnen met mijn vrouw te laten nagaan teni-einde mij op het spoor te komen. Een uur na haar onderhoud met Lépine zijn wij bij Fourmenière. - Ecoutez! cher ami.... De tijd dringt nu en wij hebben geen dàg te verliezen! Snàppen ze mij, waarop nu de grootste kans bestaat, dan krijg ik éérst zes maanden, die ik er, onder ons gezegd, met liefde voor zou over hebben als ik daarna in Frankrijk kon blìjven. Maar daar is geen dènken aan! Zij zouden mij wéér het land uit zetten, wat een verschrikkelijk idee is. Want dan moet ik terug naar mijn vaderland, en wat dàt voor mij beteekent daar heb je geen benaderend begrip van.... Fournière! cher ami, il faut me tirer de là! - Goed! Met het grootste pleizier, dat weet je wel! Maar hoe moet ik dat aanleggen? Zèg wat je van mij verlàngt en ik zal het doen. - Voici!.... Het is van-daag donderdag en dus zitting van de Kamer. Ga daar naar toe, klamp Waldeck aan, spreek met hem over mij en vraag hem, op den màn af, hoe hij er nu over dènkt: of ik terug kan komen of nièt! Je rept natuurlijk met geen woord van mijn vrouws bezoek aan Lépine. Maar Waldeck mòet nu uitsluitsel geven. Qu'il se décide! Zegt hij jà!, dan is alles in orde. Maar zegt hij nee!, of ààrzelt hij weer.... eh! bien, dan zeg je hem pardoes dat ik al in Parijs bèn en dat hij mij kan laten arresteeren si le coeur lui en dit.... Voilà! - Vous le voulez? Goed! dan dòe ik het. Mais je suis bien sceptique quant à la réussite du stratagème. Weet wèl | |
[pagina 168]
| |
wat je begint! Want het kan best mìs loopen en daar is zelfs de grootste kans op. Onderstel dat hij nee! zegt. Wat dàn? - Tant pis! Alles is beter dan deze onzekerheid. - Entendu! Dan ga ik er op àf! Maar je moet niet boos worden als ik niet slaag. - Wel nee! vriend. Den zelfden middag sprak Fournière Waldeck aan: - Eh, bien! monsieur le président, hoe staat het nu met het geval van Alexander Cohen? Ce garçon est bien malheureux là-bas, dans son pays. Il s'y meurt d' ennui!.... Mag ik hem schrijven dat hij terùg kan komen? - Non! mon cher collègue. C' est tout à fait impossible! Lépine wil er niet van hòòren!.... Ne m' en parlez plus, je vous en prie! - In tegendeel! meneer de president.... Ik ben juist gekomen om u er wèl over te spreken, et d' urgence encore!.... Cohen est à Paris! - Comment! il est à Paris? - Oui! monsieur le président. - Eh! bien, qu'il y reste! Laat hem er dan maar blijven. Voor de zooveelste maal had Fortuna, dezen keer in de gedaante van den anders maar zèlden uit de plooi rakenden Waldeck-Rousseau, voorzitter van den franschen ministerraad, de stoutmoedigheid toegelachen.
Maar nu het mooiste! Een dag of wat later van onze bezigheden thuis komend, werden wij gepraaid door de concierge, die ons zei dat er een meneer was geweest, ‘un monsieur très bien!’, die naar mademoiselle Batut had gevraagd en dien zij maar naar madame Batut mère had gestuurd.... ‘Hij is nèt weg maar hij komt meteen terug!’ Wij zijn nauwelijks in onze kamer, of wij hooren voetstappen op den corridor die ons verblijf scheidt van het vlak daar tegenover gelegen logies van madame mère, die een moment later bij ons aanklopt en zegt dat er een meneer is om haar dochter te spreken.... ‘Dépêche-toil ma fille, de meneer is er zooeven óók al geweest.’ De beide dames verdwijnen en ik blijf alleen. De meneer, in de andere kamer, begint met behoedzaam | |
[pagina 169]
| |
de deur te sluiten, en stelt zich, vervolgens, voor als een secretaris van monsieur le préfet de Police - madame mère krimpt inéén van angst - in wiens naam hij made-moiselle Batut een ongetwijfeld welkome mededeeling heeft te doen: ‘monsieur Alexandre Cohen, à qui vous vous intéressez tant, mademoiselle! ast autorisé à rentrer en France.’ - Oh! dat, wéét ik, antwoordt lachend mijn vrouw, en ik zál.... Zij wil mìj gaan roepen, maar nog vóór zij den tijd heeft de deur te openen, plaatst Lépine's boodschapper zich in haar weg, en houdt haar, met een ontsteld gebaar, tegen: - Je vous en prie! mademoiselle, doe geen onbezonnen stap.... Ik heb niet noodig u te zeggen, n' est-ce pas? dat er voor de politie niets verborgen is en dat wij àlles weten.... Nous n'ignorons rien en dus óók niet (met een superieur lachje, een knowing smile) dat u, terwijl u zich zoo bizonder interesseert voor meneer Cohen, samenwoont met een meneer Blanc, André Blanc. Loin de moi de vous en faire un reproche! Ik wilde u alleen maar overtuigen dat wij goed zijn ingelicht. En als ik mij de groote vrijheid mag veroorloven u een raad te geven, oh! un simple conseil de prudence! dan zou het déze zijn: houdt u meneer André Blanc er buiten! Wat heeft hìj er mee te maken? Ik heb zooeven van mevrouw uw moeder gehoord dat u van plan bent met meneer Cohen te trouwen, zoodra hij in Parijs terug zal zijn.... Toutes mes félicitations! Maar zou het dan niet raadzaam zijn.... excusez-moi! mademoiselle, alle wrijving tusschen ces messieurs te voorkomen en dus niets te zeggen aan meneer André Blanc? Mijn vrouw dankte Lépine's afgezant voor zijn vaderlijk advies, en hij ging heen in het streelende bewustzijn dat hij haar en madame mère een hoogen dunk had gegeven van de alwetendheid der politie.
* * * Ik ben dus weer een vrij man, staat en waardigheid tout à la pointe de l' épée verworven, zonder éénige belofte, uitdrukkelijk of impliciet, van ‘zoet zijn’. Maar vrij op de manier van een ticket of leave-man. Want de mij | |
[pagina 170]
| |
uitgereikte ‘permis de séjour’ is slechts geldig voor den tijd van zes maanden en moet, in beginsel, aan het eind van elk semester worden vernieuwd. Wat, in het gehéél, twee maal gebeurt. Den eersten keer voor den duur van zes maanden, den tweeden voor een jaar. Daarna laat men mij met rust. Een andere belemmerende bepaling is, dat ik mij alléén mag ophouden in het ressort der prefectuur van Politie: Parijs, het departement van de Seine, en de gemeenfen Meudon, Sèvres, Saint-Cloud en Enghien-les-Bains! Maar mijn kinderhand is gauw gevuld en ik kan het bèst uithouden binnen de mij gestelde grenzen, waarmee ik het, onder ons gezegd, niet altijd nauw neem. |
|