Aangezien ik nooit in Amsterdam had gewoond en niemand mij daar dus kende, besloten wij het anker uit te werpen in den onmiddellijken omtrek van de aloude hoofdstad des Rijks. Na wat zoeken vonden wij een geschikte en niet te dure bovenwoning in Watergraafsmeer, een paar honderd meter van de Ringvaart en onder den rook van het Gemeentehuis, waar ik, kort na onze installatie, een half-officieel, half-officieus bezoek ging afleggen bij den burgemeester.
Ik had namelijk op een morgen een ‘Waarschuwing’ ontvangen, waarin de heer Batut - dit was de naam, mijn vrouws naam, waaronder ik gehuurd had - in dringende bewoordingen werd uitgenoodigd het daarbij gevoegde billet-van-aangifte in te vullen: naam, voornamen, datum en plaats van geboorte, laatste woonplaats enz., op straffe, in geval van nalatigheid, van item zooveel gulden boete of gevangenisstraf van item zooveel dagen.
Wat te doen? Hoe het billet invullen? Met mijn authentieken naam? Geen denken aan! Met dien van mijn vrouw alleen? Dat zal niet gaan, waar wij hier immers met ons tweeën wonen en ik als huurder ben opgetreden.
Mijn perplexiteit duurt niet lang, kàn niet lang duren. Ik stap naar het Gemeentehuis, vraag den burgemeester te spreken en word bij hem binnen gelaten. Hij vraagt naar mijn begeeren. Maar hij is niet alléén! Daar zit nòg iemand, de secretaris denk ik, aan een tafel te schrijven, en het onderhoud dat ik met het geëerbiedigde hoofd der Gemeente wensch te hebben, is, zeg ik, van vertrouwelijken aard. Hij trekt, een beetje verwonderd, de wenkbrauwen op, maar hij verzoekt toch den ander ons een oogenblik alléén te laten.
Ik vertel hem nu, na eerst een beroep te hebben gedaan op zijn gevoel van eer en op zijn discretie van ‘gestudeerd man’ - ik weet niet of hij dat ìs maar ik denk dat de onderstelling, als een zékerheid geuit, hem pleizier zal doen - ik debiteer hem mijn fabeltje: ik heet Cornelissen (de eerste naam die mij invalt!), heb mijn wettig domiciel in Amsterdam waar ik ingeschreven sta, en de feitelijke bewoonster van het logies hier in Watergraafsmeer, waarvan ik, in nààm, de huurder ben, is een Française, mademoiselle Batut, mijn verloofde met wie ik ga trouwen zoo-