| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Nee! Nee! ik houd het niet langer ùit in Londen, waar elke dag mij eindeloos voorkomt, eindeloos als ‘a year who's days are long’, zooals Oscar Wilde, in zijn Ballad of Reading Goal, over zijn gevangenschap klaagt.
Oscar Wilde!.... Hij stond mij tégen om zijn aanstellerij, zijn snobbigheid, waardoor hij, méér dan door zijn talent als schrijver en dramaturg, de ‘lion’ was geworden van de aristocratische salons, die hem smadelijk verloochenden toen het ongeluk hem had overvallen. Wat zijn zeden aangaat, waarvan ik geen last had, die konden mij niet schelen en ik brak er den staf niet over, Mijn meening daarover is deze: zoolang ‘invertis’ zooals hij en zoolang ook normaal-parende individuën zich niet schuldig maken aan geweldpleging, anders gezegd: verkrachting, of aan ‘niet nader te omschrijven handelingen’ met kinderen, zoolang hebben wij met hun zeden niet te maken.
Een staaltje van typisch-engelsch farizeeïsme:
Gedurende het proces wegens smaadschrift (libel), door Wilde onvoorzichtiglijk den markies van Queensbery, den vader van zijn vriendje lord Alfred Douglas, aangedaan, en ook in den loop van het hierop volgende crimineele geding tegen hem zèlf, ging een van de londensche schouwburgen dóór met het opvoeren van een zijner tooneelstukken - Lady Windermere's Fan, naar ik meen mij te herinneren - dat nooit te voren een zóó groote vogue had ge- | |
| |
kend. Maar zich voegend naar de zedespreuk: ‘If you have no virtue, assume it!’, had ce deugdzame directie van het theater, op de plakkaten die het stuk aankondigden, den n'ààm van den compromettanten schrijver overplakt met een als vijgeblad bedoeld papiertje. Zóó:
THIS NIGHT
LADY WINDERMERE's FAN
by
Aldus werd de eerbaarheid gehuldigd zonder nadeel voor de kàs!
Wilde werd veroordeeld tot twee jaar ‘hard labour’, wreede straf die men hem tot de laatste minuut liet uitzitten.
De éénige mensch die hem, in de dagen van zijn beproeving, steunde en troostte terwijl zijn vroegere vrienden en vereerders veinsden hem nooit gekènd te hebben, dat was de Eerwaarde en zelfs zéér eerwaarde Stewart Headlam. Zoolang het tweede proces duurde vergezelde de moedige man Gods, alle farizeeïsme en alle jouwende grauw ten spijt, den tegen borgtocht op vrije voeten gelaten, rampzaligen Wilde dag aan dag van zijn woning naar het gerechtshof en van de Law Courts naar zijn huis terug.
In de Torch of Anarchy, waarvan Oscar Wilde vermoedelijk nooit had hooren spreken en waarvoor hij, àls hij dit op schamel papier gedrukte blad ooit onder de oogen kreeg, ongetwijfeld den snobbish-aesthetischen neus had opgetrokken, in de Torch schreef ik een artikel waarin ik hèm beklaagde en den nobelen Stewart Headlam de groote eer gaf die hem toekwam.
* * *
| |
| |
Waar was ik ook weer gebleven, vóór dezen zijsprong naar Oscar Wilde en zijn afschuwelijk proces?
Ik wéét het al: dat ik het, na twintig maanden van sinistere ballingschap, in Londen niet langer uithoud, Ik stìk in Londen, in vergà er, ik verkwìjn er, ik doof er ùit! Ik wil, coûte que coûte, terug naar Frankrijk, het land dat ik liefheb en waar ik leven kan, léven, niet vegeteeren zooals in Engeland.
Ja! ik ga naar Parijs om verzet aan te teekenen tegen het bij verstek over mij gevelde vonnis.
Zonder risico is dit ondernemen nièt! Ik vest, evenmin als de Psalmist op de vorsten der aarde, veel betrouwen op den wereldschen rechter. Maar wie niet waagt die wint niets en ik beschik over goede troeven voor de partij die ik mij voorneem te gaan spelen, met mijn vrijheid tot inzet. Mij in mijn afwézigheid veroordeelen was makkelijk genoeg, want wie alléén het woord voert heeft altijd gelijk. Maar wanneer ik verzet aanteeken tegen het mij veroordeelende vonnis, dan wordt dit, ipso facto, te-niet gedaan en moet mijn zaak opnieuw worden behandeld, dézen keer in openbaar debat.
Ik zal het er dus op wagen! Mijn berekening is dat ik negentig kansen op de honderd heb vrijgesproken te worden. Op déze essentieele voorwaarde, dat ik het ongehinderd tot Parijs breng, en, eenmaal dààr, erin slaag mij als vrij man aan te melden bij het parket. Want word ik vóór mijn visite aan den procureur der Republiek, al was het op den drempel van zijn cabinet, herkend en aangehouden, dan is alles verloren. Om te beginnen word ik dan, correctionneel, veroordeeld tot zes maanden gevangenis wegens banbreuk, en, vervolgens, voor de jury afgeschilderd als een wie weet van welke misdadige plannen zwangeren, clandestien naar Frankrijk teruggekeerden recidivist.
Denkbeeldig is het gevaar van op het laatste oogenblik gesnapt te worden, niét! Want in het vlak bij de prefectuur van politie gelegen paleis van Justitie, en daaromheen, wemelt het altijd van mouchards, en waar ik, na mijn gevangenneming in december 1893, volgens alle regelen der kunst was gephotografeerd, gemeten, gewogen (en te licht
| |
| |
bevonden), gebertillonneerd, enz., loop ik groote kans door den een of anderen daar flaneerenden speurhond herkend te worden en begroet met een sarcastisch en leedvermakelijk: ‘Tiens! vous voilà donc de retour à Paris, monsieur Cohen?.... Ik dàcht al: wat een bekènd gezicht!’
In de tweede plaats moet ik zorgen dat ik niet, in een afgelegen kamer van het Paleis, judiciair ofschoon onjuridisch en zelfs anti-juridisch wordt geworgd, zonder dat er een haan naar kraait voor dat het te laat zal zijn. Mijn vrouw neemt dus de taak op zich de pers te gaan bewerken, zoodra ik veilig en wel, volgens het door ons opgemaakte program, in een cel van de Conciergerie geïnstalleerd zal zijn.
Wat dìt aangaat had ik trouwens, een maand of wat geleden al, en voor alle gebeurlijkheden, een voorbereidenden stap gedaan in den vorm van een bezoek aan Rochefort, die, in 1889 door den als Hoog Gerechtshof zetelenden franschen Senaat tot tien jaar verbanning veroordeeld voor zijn deelneming aan de boulangistische ‘samenzwering tegen de veiligheid van den Staat’, even als ik in Londen vertoefde, en die, kort daarop, bij de algemeene amnestie - don de joyeux avènement van Félix Faure, in januari 1895 op den wankelen, presidentieelen troon geheschen - naar Parijs terug zou keeren.
* * *
De ‘Oude Boogschutter’, zooals Auguste Vacquerie, oprichter van de Rappel, hem gedoopt had, de onverzoenlijke, onvermoeibare bestrijder van het Tweede Keizerrijk, van Napoleon III, van Morny en van Emile Ollivier; van de regeering der Nationale Verdediging met haar ‘vier Jules’: Jules Favre, Jules Ferry, Jules Trochu en Jules Simon; van Félix Pyat, van Cluseret, van Raoul Rigault aan de zijde der Commune, en van Thiers, zijn ministers en zijn ‘généraux capitulards’ aan den ànderen kant der barricade; van Mac Mahon en zijn ‘Ordre Moral’; van Gambetta, van Grévy, van Rouvier, van Raynal, van Floquet.... ‘de kalkoensche haan met een pauweveer in zijn achterst’, en van Constans, zijn bête noire-bij-uitnemendheid; van Casimir-Périer III en van vijftig, van honderd
| |
| |
andere min of meer notabele heeren en meesters der Derde Republiek.... de ‘Vieux Sagittaire’ ontving mij minzaam in zijn mooie huis in Hannover Square, zooals hij, in beginsel, àlle politieke bannelingen en uitgewekenen ontving, vijanden van zìjn vijanden, hoedanigheid die hem gewoonlijk zijn vroegere veeten met deze ‘ennemis de ses ennemis’ deed vergeven en vergeten. Zoo bewerkte hij van Londen uit, door middel van zijn Intransigeant, die, alle ballingschap ten spijt, elken dag zijn artikel publiceerde, de verkiezing, tot afgevaardigde voor Parijs, van den socialist Gérault-Richard, korten tijd van te voren wegens beleediging van den president der Republiek, Casimir-Périer, tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld.... dezelfde Gérault-Richard, die hem, in de tijden van het boulangisme, in Lissagaray's Bataille dag-in, dag-uit had uitgemaakt voor al wat onlieflijk was en onwelriekend, en dien hij, bij zijn terugkeer in Parijs, aan het hart drukte met den uitroep: ‘C'est à vous, mon cher ami, que je dois de pouvoir rentrer en France!’ Ook den oud-Communard Edouard Vaillant, die hem, zooals de meeste socialisten, vroeger fel bestreden had, steunde hij later bij de verkiezingen.
Rochefort was, op het tijdstip dat ik hem in Londen bezocht, ongeveer vijf-en-zestig jaar oud, een leeftijd waarop de meeste stervelingen al een beetje duf zijn geworden, maar waarop hìj nog schitterde met al de facetten van zijn geest, die, zijn talent als journalist een oogenblik buiten beschouwing gelaten, bepèrkt was. Want behalve over de benijdenswaardige gave van de schèldkunst - ja! Hollanders, dit is een kùnst, een gróóte kunst, die maar héél enkelen onder u meester wàren en zìjn - behalve over den ‘don de l'invective’, die, even als de gave der poëzie, een geschenk van de goden is, beschikte deze meesterlijke en somtijds doodelijke polemist slechts over weinig middelen. Geestelijk boven hem stonden zoowel Louis Veuillot als Drumont, die moréél zijn mindere was. En onder de jongeren van zijn tijdgenooten steekt, torenhoog, Léon Daudet boven hem uit, de onverschrokken, formidabele, magnifieke Léon Daudet, die, tegelijkertijd, een weergaloos journalist en memorialist is, èn, wat Rochefort in het minst niet was, een universeele geest.
A propos van Daudet! Niets is verklaarbaarder dan de
| |
| |
ziedende haat die zijn vijanden, die legio zijn, hem toedragen. Maar ik tart ieder onbevangene van geest nièt stormenderhand te worden ingenomen, ingepalmd, overweldigd, veroverd, door de lectuur van zijn letterkundige herinneringen in het algemeen, en hem niet lièf te krijgen - ik zeg: lief te krijgen! - als een zeldzaam mènsch onder menschen, bij de lezing van déze souvenirs uit den tijd van zijn medische studieën: Devant la Douleur.
(Tusschen haakjes: ik heb Léon Daudet nooit ontmoet!)
* * *
Om op Henri Rochefort terug te komen.
Deze onverzoenlijke, erbarminglooze, somtijds moorddadige polemist, wiens schimp kon invreten als vitriool - ik herinner mij o.a. een reeks afschuwelijke artikels tegen Séverine, Jules Vallès' vriendin en een even uitstekende styliste als ‘Jacques Vingtras’ zèlf - deze niemand sparende polemist was, in zijn particulier leven, de goedhartigheid, de téérhartigheid in persoon. Hij kon geen dier zien lijden, laat staan mishandelen - hij stapte, bij onverschillig welk weer, uit zijn rijtuig en legde den weg verder te-voet af als hij den koetsier de zweep zag gebruiken - en geen kind hooren schreien op straat zonder met oneindige verteedering te vragen wat er aan scheelde.
Dit alles, plus zijn temperament en zijn onverdachte, ongerepte eerlijkheid - hij was een Onomkoopbare, en, als zoodanig, de witte raaf in een wereld van veile politici en tot in het merg corrupt, verkocht en hèr-verkocht krantenvolk, en hij stierf àrm, op ruim tachtig-jarigen leeftijd - dit alles had mij al lang tot hem aangetrokken, hoewel hij en ik, politiquement gesproken, altijd in onderling-vijandige kampen hadden gestaan en zouden staan. Hij was boulangist geweest, ik anti. En ook een jaar of wat later, gedurende de groote ‘Affaire’, zou een afgrond zijn opvattingen van de mijne scheiden. Ik was toen dreyfusard, hij anti! Au fond had Henri Rochefort's staatkundige philosophie zich altijd bepaald tot een nevelig nihilisme, in de etymologische beteekenis van het woord, door hemzèlf samengevat in déze boutade, een fantastisch Regeerings-besluit: ‘Article I: Il n'y a plus rien! - Article II:
| |
| |
Personne n'est chargé de l'exécution du présent décret!’
Positief was deze sprankelende, stelselmatige opposant en ‘négateur’ alléén in zijn vaderlandsliefde. Zijn nationalisme, zijn boulangisme, zijn anti-dreyfusisme waren even zooveel vormen van zijn liefde voor Frankrijk.
In de ‘opportunisten’ - het neologisme is van hèm! - en, later, in de radicalen zag hij wat zij inderdaad wàren en hoe langer hoe meer zijn gewòrden: een bende schaamtelooze profiteurs, waarvan het land, op wèlke wijze dan ook, verlost moest worden.
‘Ik heb - zei hij, in den loop van het gesprek dat ik met hém had - ik heb ce pauvre Boulanger nooit voor een groot man gehouden.... Ah! fichtre, non Ce n'était pas un aigle! Maar het volk had vertrouwen in hem. Hij is de eerste geweest, die, sedert den oorlog, het nationaal bewustzijn weer heeft weten op te wekken.... Had hij maar gedùrfd!.... Quel merveilleux instrument il eût été pour balayer la sale canaille qui ruine la France!’
Zijn geestige oogen tintelden grimmig onder zijn legendaire, zilveren kuif, waarvan zijn vijanden insinueerden, maar dit was, wat ik de visu kan getuigen, vuige laster, dat hij die door kunst- en vliegwerk, anders gezegd door middel van haarspelden en papillotten in de hoogte hield, en met zijn korte, te vleezige en daardoor lijnlooze hand maakte hij een gebaar van wègvegen.
Ik verhaalde hem de toedracht van mijn avontuur: mijn gevangenneming, uitbanning, vervolging en veroordeelingbij-verstek etc., waarover hij zich niet verbaasde - ‘la canaille judiciaire est capable de tout!’ - en deelde hem mijn voornemen mee, om, zoodra de kansen mij ook maar éven gunstig zouden lijken, naar Parijs terug te keeren en daar verzet aan te teekenen tegen mijn vonnis.
Hij beloofde mij, dat hij, als het zoover gekomen zou zijn, een lans voor mij zou breken. Ik hoefde hem dan maar te waarschuwen. Hij hield woord! Een paar dagen na mijn opsluiting in de Conciergerie - de amnestie van februari, of maart, 1895, had hem intusschen de poorten van het vaderland weer geopend en hij was als een vorst in Parijs binnen-gehaald - een paar dagen na mijn kerkering ging mijn vrouw naar hem toe, en vier-en-twintig uur later fulmineerde hij een artikel, waarin hij de tegen mij
| |
| |
ingestelde vervolging op de hem eigen manier hekelde en de onzinnigheid demonstreerde van een veroordeeling-bijverstek, uitgesproken tegen een pseudo-voortvluchtige aan wien men éérst het tegenwóórdig-zijn bij de openbare behandeling van zijn proces onmogelijk had gemaakt.
|
|