Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd[Brieven 1960]Aan Max NordSaint Roman de Bellet (a.m.) 5.1.'60
Beste Max Nord,
Ik was ongesteld, ben nog lang niet ‘wèl’, en betwyfel sterk of ik dit ooit weer zal worden, en gevoel my hier aller-ellendigst, d.w.z. dood-ongelukkig. Ik zou niets liever wenschen dan zoo gauw mogelyk wèg te komen van de plek waar ik, sedert den dood van myn arme vrouw, verblyf en een ‘gastvryheid’ geniet die my tot een onduldbare kwelling is geworden, en met den dag pynlyker wordt. Maar waarheen, nu, dat ik alles wat wy aan meubilair bezaten van de hand heb gedaan, d.w.z. verkocht, (met uitzondering v/myn boeken) en hier nu niet vandaan kan. - Ik schryf u, binnen kort, méér over deze misères, en weet voor het oogenblik à la lettre geen raad. U vraagt my, in uw laatsten tot nu toe onbeantwoord briefje, één en ander te schryven over de, de ‘moeite-waard zynde menschen die ik ontmoet en met wie ik in aanraking ben geweest.’ - Ik zou dit graag willen doen, maar het werken (schryven) is my volstrekt onmogelyk, hier waar ik niet vry ben in myn bewegingen, en by voortduring rondloop met de gedachte dat ik te véél ben en in den wèg loop, de wèg die ik zoo dol graag zou willen verlaten, onverschillig waarheen. Wat nu de menschen aangaat met wie ik in relatie ben geweest daaromtrent zou u veel kunnen vinden in myn 2 deelen autobiographie. Een van de belangrykste onder deze personnages was Clemenceau, dien ik meer dan eens sprak, en met wien ik een intéressant onderhoud had toen, in den loop van de 1ste Wereldoorlog, Schröder (de hoofd-redac- | |
[pagina 664]
| |
teur v/d Telegraaf) Duitschland ten pleziere in de kast werd gestopt, waaruit hy, door myn toedoen, na een dag of wat werd ontslagen. Het relaas van dit gebeurtenisje en van myn onderhoud daaromtrent met den ‘Tyger’, zou, ook na zooveel jaren, het krantenpubliek zeker interesseeren. Jammer dat de Hoeksche en Kabeljauwsche twist tusschen Het Parool en de Telegraaf het publiceeren daarvan in Het Parool onmogelyk maakt. Of kent u misschien een andere krant, of een tydschrift, die dit verhaal zou willen opnemen. Zola heb ik ook een paar maal ontmoet, en Anatole France vry dikwyls. Verder Lautrec o.a. Maar het schryven is my hier onmogelyk! Ik moet hier, coûte que coûte, vandaan. Kon ik maar terug naar Toulon! Maar ik heb daar niets meer, hoegenaamd niets, zelfs geen dak boven myn, my ‘omloopende’ hoofd. Ik zou, teneinde my weer te kunnen huisvesten, en te werken (wèrken als my eenig mogelyke ‘afleiding’ na het my volslagen verbouwereerende, ontzettende heengaan van myn lieve, nobele vrouw) geld moeten hebben, een vry aanzienlyk bedrag, en daarover kan ik niet beschikken. Wel heeft de, in zyn vriendschap onovertreffelyke Kuyper - myn minister van Financiën in Holland - nog een kleine drieduizend gulden (of daaromtrent) van my in handen, en hy stuurde my onlangs, via een fransche bank in Nice, 500 gulden, waaromtrent ik, ongesteld en sedert dien de deur nog niet uit geweest zynde, niet weet welk bedrag in nieuwe fransche francs ik daarvoor kryg uitbetaald. Maar àlles, àlles, tot het geringste toe is hier ontzettend duur, zoodat ik heel gauw door het équivalent van die 500 gulden N.C. dóór zal zyn. En nu, beste, my zoo goed gezinde Max Nord, zoudt u willen pogen te mynen behoeve een ‘souscription’ (hoe heet dat in Holland?) te openen in een of ander blad, b.v. in het Parool? Het tydstip daarvoor, na de my verbazende (en verheugende) beoordeelingen v/d door u samengestelde bloemlezing uit myn diverse schryvery, zou niet gunstiger kunnen zyn. Maar de belangstelling daardoor gaande gemaakt, zal binnen een niet al te langen tyd, geleidelykerwyze, slinken. Ik ben niet te hoovaardig om, via u, dit beroep op... laat my zeggen: ‘sympathie’ van het lezers-publiek te doen, al zou ik liever, veel liever, geen behoefte daar aan hebben. Maar om óók eens een afgetrapte zegswyze te bezigen: nood breekt wet. Gedurende de laatste 4 jaar van myn vrouws leven bestond ons ‘inkomen’ uit plus minus 900 fransche francs, per dag, waarin begrepen het ‘pension d'invalidité’ wegens 3/4 blindheid van myn vrouw. Nu zy overleden is vervalt natuurlyk deze | |
[pagina 665]
| |
‘post’ van myn budget, en zal ik my moeten behelpen met 31.500 + 20.000 francs soit 51.000 francs per jaar waarby min of meer periodiek de opbrengst komt van het door Wiessing in het leven geroepen, door Kuyper beheerde potje, en, nu en dan, het honorarium voor een artikel hier of daar. Maar nu moet ik ook door myn vertrek uit Toulon, en de schaarsche opbrengst van ons meubilair daar, ook huis- of kamerhuur betalen, wat ik, door den verkoop met levensrente niet hoefde te doen. Ziedaar, beste Max Nord, de financieele en materieele situatie waarvoor ik voortaan kom te staan. Komt myn, my door den nood afgeperste suggestie (van een sous-criptie in het Parool), je aannemelyk en redelyk voor, stel het dan zóó voor dat de suggestie daarvoor van u en niet van my uitgaat, en bespreek deze questie met Kuyper, dien ik kort geleden op de hoogte bracht van myn toestand, en van de onmogelykheid voor my myn verblyf hier in Roman St. Bellet nog te rekken. Ik had er even aan gedacht naar Holland te trekken en daar een onderdak, plus min of meer geregeld medewerking aan kranten en tydschriften, te zoeken. Maar een persoon (een nicht van my, in Bilthoven) die ik daaromtrent gepolst had, raadt my ten sterkste af deze landverhuizing, van het milde, fransche Zuiden naar het klimatologisch yzingwekkende Holland, dat ik sedert ruim zeventig jaar geleden voor goed verliet en waar [ik] totaal ontwend en ont-worteld ben, te ondernemen, en zy heeft daar volkomen gelyk aan. Ik zou het, gegeven myn leeftyd (ruim 96 jaar!), daar geen drie maanden uithouden. Ik moet dus in Frankryk blyven en door medewerking aan publicaties in Holland pogen mede te werken in myn (verder) levensonderhoud te voorzien. En ik [zie] daartoe niet de geringste kans als my de gelegenheid daartoe niet wordt geboden. Ziedaar, beste Max Nord, hoe ik ‘er vóór’ sta, en geen andere uitweg zie dan de eventueele verwerkelyking van myn hierboven geformuleerde suggestie. Bespreek (maar natuurlyk niet in een noodzakelyk te kort telefonisch onderhoud) de questie met Kuyper die ons, myn lieve vrouw en my, blyk heeft gege[ven] van een onvermoeibaar medele[ven] om het zoo te zeggen. Door u, hierboven te spreken van de my ‘verrassende en verheugende’ recensies van de Bloemlezing, dacht ik voornamelyk aan de recente stukken in het Parool (Gomperts, 24 december),Ga naar eindnoot1 en de ‘Open Brief’ van J.H.W. Veenstra aan myn adres in Vry Nederland ddo 26 december j.[l.] (Eerlyk, het een en het andere stuk, met inbegrip van Veenstra's uitdrukkelyk voorbehoud aan het slot van zyn prachtige recensie.)Ga naar eindnoot2 | |
[pagina 666]
| |
En nu, doodaf, wat wel uit myn ellendig handschrift blykt. Maar tracht het te ontcyferen. Ik geloof zelfs in de war te zyn wat de pagineering v/m brief betreft. Maar u zult, beste Max Nord, dit wel willen gaan terecht brengen. In spanning, maar zonder ongeduld, uw bescheid - al is het maar in een paar regels op een briefkaart - [afwachtend,] met alle hartelyks, t.à.v.
Alexander Cohen |
|