Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermdAan H. KuijperSaint Roman de Bellet (A.M.), 14.12.'59
Lieve vrienden,
Zoo net, Henk!, je kaartje met de opgave van een paar namen ontvangen, maar myn kaart van 4 dagen geleden, waarin ik je dringend verzocht my zoo gauw mogelyk hier te komen halen, is, vrees ik, niet in [je] bezit gekomen, anders zou je my daar [van] wel ontvangstbericht en bescheid hebben toegezonden. Ik schreef jelui op die kaart - die misschien niet gepost is door de persoon dien ik daarmee belast had - dat ik het hier niet langer uit kan | |
[pagina 660]
| |
houden, omdat het my voor onbepaalden tyd aangeboden logis in letterlyke zin ondragelyk is geworden. Ik verga hier! Het oorspronkelyke aanbod, my in huis te nemen na den dood van myn arme Kaya, was het gevolg van een oogenblikkelyke opwelling, en misschien ook wel van een belofte aan myn stervende schat gedaan. Maar heb ik, sedert weken al, een niet weg te redeneren indruk, dat ik te veel ben, in den weg loop, en dat de aanvankelyk zoo gul en meewarig lykende nicht en neef, niets liever zouden zien dan my zoo spoedig mogelyk ‘weg te kyken’. Dit is geen inbeelding, lieve Stien en Henk, maar een onbetwistbaar feit. Ik heb in myn lange leven geen stommer stap gedaan dan het aanvaarden van de nu door my ondergane gastvryheid. Met de nicht heb ik dag in dag uit, en soms meer dan ééns per dag, op den kant af - en dikwyls tot over den kant, ruzie. Als ik jelui dit allemaal schriftelyk vertel, wordt dit een brief zonder einde. Om jelui één kleinigheid te noemen: Ze sturen my elken dag onmiddellyk na het avondmaal, dat ± half acht plaats heeft, naar bed, onder het voorwendsel dat zy (met name de nicht) dan moe zyn. Maar ben ik eenmaal uit de voeten, dan laten zy, een paar uur aan een stuk, de radio draaien, zoodat ik, die elken dag, op last v/myn docter in Toulon, een slaapmiddel inneem, een poos lang niet in slaap kan komen, en het my meestal heele nachten niet gelukt in te slapen. Kom ik voor 1/2 tien 's morgens, meestal geradbraakt uit myn bed en naar boven om te ontbyten, dan heet het: ‘Comment!, mon oncle, déjà debout?’ (nou al óp?) Kom ik later, dan vertraag ik myn ontbyt en het opruimen v/d huishouding. Moet de nicht naar de stad, en heb ik (zooals gister b.v.) daar naar den docter te gaan, dan doet zy, in plaats van my dadelyk daarheen te brengen en later weer te komen halen, éérst allerlei boodschappen die zy in den tusschentyd had kunnen doen, die allemaal af en laat my, elken keer, alléén in haar wagen zitten (gister, dinsdag, vyf kwartier lang). Ik zit my daar dan te verkniezen en te vervloeken zonder in staat te zyn, alleen naar den docter te gaan. En het was gister niet de eerste keer dat het zoo is gegaan. Maak ik dan ook maar de geringste opmerking daaromtrent, dan kryg ik een bits antwoord en is de rest v/d dag verpest en worden er de volstrekt noodzakelyke woorden gewisseld. De man mengt zich daar niet in (hy is by de tachtig jaar, sukkelend, 3/4 doof en persoonlyk niet onaangenaam tegen my). Maar hy zegt niks. Over de lieve Kaya wordt hier nooit ook maar één woord gesproken, en wanneer ik, wat vaak gebeurt, schrei, dan kykt de nicht heel verwonderd op, en vraagt my op een verwonderden toon: ‘Qu'est-ce que | |
[pagina 661]
| |
vous avez donc, mon oncle?’ (Wat heb je toch, oom?) Dan wordt my uitgelegd, dat er immers niets aan te doen is, en ik verstandiger zou moeten zyn, enz. enz. Ik schrei my dan gewoonlyk maar uit als ik alleen ben, of in myn bed lig. De kamer beneden, die tot myn beschikking is gesteld en waar ik, verstrooing zoekend in myn ontreddering, poog een en ander te schryven voor een of ander tydschrift, zou wel goed zyn als het er niet zoo vochtig was (men stookt er wèl, den heelen dag, dat is waar, maar daaromtrent kryg ik nu en dan, zoo ‘terzyde’ iets te hooren over de brandstof - oliestook - die al weer òp is). Maar de kamer, met twee andere, bestaat uit een verbouwde kelder, ± 8 meter beneden den beganen weg. Als verblyf wèl dragelyk voor een kort logies van enkele dagen, is het er te vochtig voor een permanent woonvertrek, en myn rhumatiek verergert voortdurend, zoodat ik 's morgens nauwelyks myn nek kan verroeren. De conversatie, aan tafel, tusschen man en vrouw, bepaalt zich gemeenlyk tot een eentoonig en eindeloos gefoeter (dat voornamelyk door den man) tegen alles en allen dat niet communist is. De Gaulle is een ‘salaud’Ga naar eindnoot1, die tegen den muur geplakt en doodgeschoten zou moeten worden. KroechtcheffGa naar eindnoot2, die aanstonds op visite komt in Frankryk, is de redder v/d menschheid. Ik meng my nooit in die gedachtenwisselingen, maar moet het toch allemaal aanhooren. Des zondags staat de radio van een uur of twee in den namiddag tot het invallen van de duisternis, oorverdoovend te schreeuwen, met de aankondiging van 1001 uitslagen van voetbalwedstryden over de heele wereld, en begeleid en nu en dan even onderbroken door gebalk en handgeklap van duizenden toe-schouwers. De radio verkondigt alleen politiek en in den smaak vallend nieuws, en draait uitsluitend ‘pick-up’ rot-muziek af, met grappige tweespraken tusschen heeren en dames. Van goeie ‘platen’-muziek, classieken bedoel ik - is hier geen sprake! Zoo'n toestel hebben ze niet. Myn dagen zyn één kwelling, één my verscheurende kwelling, die my somtyds doet vreezen krankzinnig te zullen worden. Myn éénige redding zyn jelui, met wie ik over Kaya, myn arme lieve Kaya, van wie jelui zooveel hield, kan spreken. Ik moet, wil ik niet òndergaan, wèrk hebben, werk dat my, door verstrooiing misschien nog kan redden. En hier is van werken geen sprake, kàn er geen spràke zyn. Hoe ik met myn heelen inboedel hier - vooral myn boeken en eenig | |
[pagina 662]
| |
uit Toulon meegesleept huisraad - [wegkom] weet ik absoluut niet. Ik heb daar geen idee van. Breng, Henk! - ik sprak alléén van jou, want waarom, in dit onvriendelyke jaargety, de lieve Stien den vermoeienden tocht te laten meemaken? - je van inhoud grootste handkoffer mee, en, zoo mogelyk - maar dit zal je misschien heel moeilyk vallen - nog een koffer waarvoor, mogelykerwyze, plaats te vinden zal zyn in het ‘bagageruim’ van je wagen. Zélf heb ik een paar groote cartonnen doozen en één (of twee? [koffers], ik weet het niet eens want al myn rommel is hier zaakkundig gestuwd in de kleinst mogelyke ruimte). Breng ook wat geld mee en in den vorm, - informeer je daaromtrent by de een of andere Bank - van oude of nieuwe, z.g. ‘zware’ francs. Want als ik hier nu het beetje geld dat ik nog over heb, ga inwisselen van oude in nieuwe francs, en in Holland weer omgekeerd, dan wordt dit, denk ik, een dwaas want kostbaar, procédé. Kun je my, onverhoopt, niet binnen héél kort komen halen, d.w.z. redden van de vertwyfeling, maak my dan, laat my zeggen, de tegenwaarde van 300 (driehonderd) gulden NC over in nieuwe francs, door bemiddeling v/d Société Générale in Nice. Indien dit als: Don Entretien de Vie mogelyk is, zooals je my dit eens hebt gezegd. Ik wil n.l. - en ik heb daarover n.l. gesproken met de nicht, die géén tegenwerping van welken aard ook in het midden bracht - een redelyk berekend bedrag betalen voor de my genoten huisvesting plus voeding etc. het laatst genoemde ‘artikel’ ‘overvloedig’, d.w.z. ruim voldoende voor myn behoeften. Lieve, lieve menschen, denk over al het voorgaande zeer ernstig na en geef my binnen den kortstmogelyken tyd bescheid op myn hulpkreet. Mocht het jelui, om welke reden of overweging ook, niet mogelyk zyn my de my resterende levenstyd in huis te nemen, zoek dan in Haarlem of landelyke omstreken naar een klein, allersoberst gemeubileerd kamertje, een ‘hokje’ voor my, waar ik zal kunnen werken, wat my hier ondoenlyk is. Met het ‘kapitaal’ dat je nog voor my beheert, en, misschien, nog een min of meer - eerder min dan méér, dat weet ik wel! - aanmerkelyk bedrag voor hier of daar onderdak te brengen copy, denk ik het ‘eind’ (myn eind! bedoel ik) wel te kunnen halen. Poog uit deze verwarde en onduidelyk geschreven brief wys te worden - en antwoord my zoo gauw mogelyk. Hier ga ik onvermydelyk te gronde. Dag lieve, lieve menschen
Sandro | |
[pagina 663]
| |
Ongecorrigeerd Het weer is hier sedert een week ongeveer, ontzettend. Koude en stortregens (Zie de ramp van Fréjus,Ga naar eindnoot3 niet zoo heel ver hier vandaan). De weg van hier naar Nice is op sommige plaatsen ingestort, maar niet zóó dat het rytuigverkeer - auto's, vrachtwagens etc., er door gestremd is. Vandaag, voor het eerst, een paar zuinige straaltjes zonneschyn. |
|