Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 655]
| |
Aan H. KuijperSaint Roman de Bellet (a.m.), France, 12 october 1959.
Lieve, lieve menschen,
Dit is een aller-verdrietigste brief, geschreven in een uiterst neerslachtige gemoedsstemming. Eergisteravond, één dag na onze aankomst hier,Ga naar eindnoot1 is Kaya, tegelyk met my dien zy by de hand hield om te voorkomen dat ik zou vallen, uitgegleden op een door den regen nat en glibberig geworden steenen trapje - zooals die by ons - met het gevolg dat haar hoofd met een geweldige smak tegen een lager gelegen trede botste. Wy brachten haar naar bed, en telefoneerden onmiddellyk aan een doctores, die een slaapmiddel en een onderhuidsche piqure met pénicilline voorschreef als eerste maatregel en beloofde ons den volgenden morgen (dus gisteren) een arts uit Nice te zullen sturen, h.i. de meest-bevoegde om in dergelyke gevallen te worden geraadpleegd. De bedoelde arts kwam, vergezeld van een assistent die Kaya, half bewusteloos en te nauwernood in staat tot het uitstooten van onbegrypelyke woorden, (eigenlyk alléén klanken), ter plaatse onderzocht en haar onvertraagd vervoer naar een polycliniek (de best-geréputeerde in heel Nice) ordonneerde. Het was al vry laat in den avond en reeds donker, zoodat ik haar niet kon begeleiden op het ambulance-rytuig, dat my niet terug had kunnen brengen naar onze, [op] ruim 20 kilometer afstand van de cliniek gelegen logies. Maar vanmorgen heb ik haar, dank zy een speciale vergunning van een haar behandelende arts, die een volkomen rust en vermyding van ook maar de geringste émotie had geordonneerd, een kort oogenblik [kunnen] zien, in haar bed. Zy herkende my zonder éénige aarzeling, wat, éénerzyds, gegeven haar half-bewusteloosheid gister-avond, een gunstig verschynsel was, maar anderzyds, een blykbaar hevige, en dus onwenschelyke schok by haar te weeg bracht. Begeleid door haar nicht (wier gasten wy zyn) bekortten wy ons bezoek tot op zyn langst drie minuten, in den loop waarvan zy eenige door my onbegrepen woorden tot my poogde uit te brengen, en ik haar een door haar gereciproceerde kus gaf, in een gemoedstoestand die ik jelui zeker niet hoef te beschryven. | |
[pagina 656]
| |
De haar behandelende arts dien ik een oogenblik later nog sprak, verzekerde my dat hy, sedert gister-avond, al eenige verbetering in haar toestand had kunnen constateren, en dat [hy] haar genezing (in den tyd van 2 à 3 weken) dus niet uitgesloten beschouwde. Waarvoor hy, daarentegen, niet kon instaan, gegeven haar hooge leeftyd, dat was: het uitblyven van een eventueele gedeeltelyke hersenverweeking. Nu, lieve menschen, moet ik uitscheiden opdat dezen trieste brief nog met de (hier) post vertrekt. Ik houd jelui natuurlyk geregeld op de hoogte van het verloop der dingen, en verzoek jelui dezen brief door te zenden aan de Wiessings, die ik voor niets ter wereld in onwetendheid zou willen laten van het hier voorgevallene. Overmorgen ga ik weer naar de cliniek en schryf jelui onmiddellyk myn ‘bevind van zaken’. Met alle liefs, aan jelui en de W's, de zeer ontdane
Sandro
(niet herlezen en dus ongecorrigeerd.) |
|