Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd[Brieven 1958]Aan H. KuijperToulon, 6 februari 1958.
Allerliefste menschen,
Vanmorgen heel in de vroegte jelui verontruste brief ontvangen, en ik weet niet hoe my te verontschuldigen wegens myn schandelyke nalatigheid. Want hoe neerslachtig ook had ik jelui toch dienen te schryven, juist öm waarschynlyke en verklaarbare verontrusting te voorkomen. Weet dan, lieve menschen, in de allereerste plaats dat ik tot nu toe niet opengesneden ben, noch ook een operatie in een nabye toekomst te vreezen heb. Alleen ben ik erg vermoeid, en slap, en lusteloos. En het is voornamelyk myn permanente lusteloosheid die my, maar dit is volstrekt onvergeeflyk, belet heeft jelui te schryven. Ik had, na myn nog al pessimistischen brief van ik weet niet ééns meer wannéér, moeten begrypen dat jelui in ongerustheid zaten, en ik zet nu ‘Luchtpostelyk’ en ‘Expresselyk’ spoed achter het beantwoorden van jelui zoo hartelyk briefje. Feitelyk zyn wy beiden, Kaya zoowel als ik, ofschoon zy veel dap- | |
[pagina 649]
| |
perder is, niet bizonder opgewekt, en begint de ouderdom ons nu met den dag zwaarder te wegen. ‘Verzet’ en ‘aanspraak’ hebben wy, de onvermoeid zorgdragende Nonotte buiten beschouwing gelaten, zoo goed als niet. De Bernards hebben wy, verleden zondag, toen zy ons een bezoek brachten, voor het eerst sedert hun verhuizing, d.d. sedert half december, weer gezien, en het gesprek ging voor een goed deel over ‘nos amis hollandais’, die zy ons opdroegen wèl te groeten wat ik by dezen doe. Ander ‘nieuws’? Héelemaal niet, behalve dan dit, wat jelui natuurlyk weet, dat myn weken geleden aan den heer Nord toegezonden artikel (dat ik, wat niet altyd het geval is) een heel goed stuk vond, nog niet is opgenomen, en, naar ik vermoed, wèl niet opgenomen zal worden. (Spreek hem daar niet over, Henk!) Ik ben nu zeker wel een keer of zès aan een brief aan zyn adres begonnen, maar kom er niet toe die af te maken. Hy is een aardig mensch, zyn welwillendheid ten mynen opzichte is onbetwistbaar, en ik wil hem dus, afgezien van de al of niet voortzetting van myn medewerking aan het Parool, niet ontstemmen. Maar ik moet en wil hem toch zeggen dat zyn objecties tegen de publicatie van het bedoelde artikel my niet steekhoudend voorkomen. Ik ben nu al weer bezig aan een zooveelste poging hem dit duidelyk te maken zonder hem te kwetsen, maar dit verschil van meening tusschen hem en my, verdriet en verveelt my. Tot zoover, lieve Plantage Kerklaanders, over al myn beroerdigheden, waarvan ik het eind nog niet in een nabye toekomst zie. Laat my je nu eens bedanken, Henk, voor al je welkome zendingen, waaronder, in de iste plaats Jan de Hartogs boek over Johan C.P. Alberts, waaraan ik, myn overvloedige tyd aan vóórlezingen in het fransch bestedend, nog bezig ben, d.w.z. aan den tekst van de Hartog, een uitnemende stylist.Ga naar eindnoot1 Aan Alberts zélf ben ik nog niet eens toe. Nieuwsbrief ontvang en lees ik steeds met, hier en daar uitbundig plezier. Ik heb een lol van belang als ik ‘dokter’ Drees, die mislyke sosiejaal-deemookraat, op zyn kop zie krygen.Ga naar eindnoot2 Politiquement gesproken is de man de oneerlykheid in persoon, en je kunt nu, zonder my ook maar in het geringste te ontstemmen, zyn smoel verwyderen van je handkoffertje waarop ik het, om je een wit voetje te bezorgen by de nederlandsche douane, had geplakt. Dank ook voor de op ‘majoor K’ betrekking hebbende krantenuitknipsels. Wat een smeerlappery allemaal in de gerechtelyke milieux van den rechtsstaat-by-uitnemendheid die Nederland heet. Prof. Gerret- | |
[pagina 650]
| |
sons stukken in de zaterdagsche Telegraaf lees ik met het grootste genoegen. Hy zet Drees keer op keer zoo genoegelyk te k.kk.n.Ga naar eindnoot3 Het elke 3, 4 of 5 dagen scheeren vermoeide my zóódanig dat ik, na maandenlang overryp beraad, besloot myn baard te laten staan. Maar toen moest ik, ter versiering van myn identiteitskaart, nieuwe photo'tjes laten maken. Ik stuur, hierby ingesloten, een exemplaar daar van. Dit portret waarop ik er uitzie als de chef van de afdeeling heeren--onderbroeken in een ‘Warenhaus’ bevalt my allerminst. Of ik dat boekje, getiteld De Hond aan de Galg,Ga naar eindnoot4 waarin sprake is van het in 1897 gevoerde proces Walburgh-Schmidt, (geboren Schmidt) graag zou willen hebben? Nou, [en] of! En nu schei ik er uit, om, meteen, met Kaya naar de stad te gaan en daar - want in ónze wyk is daar geen gelegenheid toe! - deze brief tydig genoeg te posten dat jelui die uiterlyk zaterdag-morgen in handen krygt. Laat ons gauw even weten of ons dit gelukt is. Met alle, alle liefs en verzoek om een volledige ‘aflaat’ voor myn langdurig, jelui verontrustend zwygen,
oom Sandro. |
|