Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermdAan H. KuijperToulon, 12.xi.'57
Lieve menschen,
Eindelyk kom ik er toe jelui weer eens te schryven, wat ik al eerder had willen doen, maar de lust my ertoe te zetten ontbrak my den laatsten tyd geheel en al. Ik ben ziek, voel my onzeggelyk lamlendig, heb al weken lang geen voet buitenshuis gezet, zit of lig te suffen en ben een allerongezelligste kameraad voor de arme Kaya, die, laat my jelui dit even zeggen, niet de geringste baat heeft gevonden by de haar, (zonder groote verwachtingen) door een oogarts in Marseille voorgeschreven medicatie. Ellendige hopeloosheid! Het byna zomersche, zonnige weer dat wy hier, zeldzame regen-en-wind-dagen uitgezonderd, sedert weken genieten, stelt Kaya, gelukkigerwyze, in staat zich met allerlei tuinarbeid bezig te houden, haar liefste werk! Wy eten al een dag of wat heerlyke, malse, door haar gekweekte laitue-sla, en haar tuinboonen komen al boven den grond uit. 's Avonds lees ik haar vóór, een verstrooiing voor ons beiden, en zoo gaat onze tyd voorby. - ‘Nonotte’, onze onvolprezen, onvermoeide verzorgster zien wy byna elken dag, vier maal in de week op zyn minst en dan wordt er altyd wel een beetje gelachen, wat jelui zeker niet zal verwonderen. De Bernards zyn aan het verhuizen, een heel eind uit de buurt, waardoor wy, voortaan, heel wat minder ‘aanspraak’ zullen hebben. Naar de stad, waar wy een paar kennissen hebben, énkelen trouwens maar, gaan wy heel zelden. Ziedaar, lieve menschen, al het nieuws van hier. En laat my nu, Henk!, eenige vragen van je beantwoorden, maar je eerst bedanken voor de toezending van de twee Nieuwsbrieven waarvan de lezing my wèl heeft geïnteresseerd.Ga naar eindnoot1 Maar van de ‘Nederlandsche Dreyfus-affaire’ (die geschiedenis met Majoor K.) weet ik hoegenaamd niets.Ga naar eindnoot2 Benieuwd ben ik er wèl naar! Ik begin langzamerhand te be- | |
[pagina 644]
| |
grypen dat er in den z.g.n. Rechts-Staat Nederland héél wat ongerechtigheid heerscht en dat deemookraassie, zélfs, soossieaal, en corruptie het er best met elkaar kunnen vinden. De baantjesjagery van de p.v.d.A. is by jelui al even schaamteloos gebleven als een jaar of zestig geleden, toen ik my daarover vermeide in de Paradox. Het onderscheid is alleen dat zy nu vrywel de baas spelen. Hoe ik Maatstaf vind?, vraag je, Henk. Eerlyk gezegd, sympathiek. Daar staan vaak versjes in waarvan ik geen steek begryp. Maar ik ben van oordeel dat zo'n materieel goed verzorgde, kleine publicatie waarin plaats wordt ingeruimd voor een ieder die eerlyk meent iets te zeggen te hebben, recht van bestaan heeft. En dat zoo'n Bert Bakker zoo'n uitgave, die hem, vermoed ik niet veel geld in 't laadje brengt, heeft aangedurfd, vind ik loffelyk. Van Maatstaf gesproken. Ik kreeg uit den Haag, dus, vermoedelyk niet van jou, Henk!, het jongste (october) nummer daarvan toegezonden, en vraag my afwie my dat gestuurd kan hebben. Heb jy daar idee van? Ik zou dat graag willen weten. Over de ‘gebeurtenissen’ in Algerië met betrekking waartoe jy en ik van mening verschillen, wil ik het dezen keer niet hebben. Dit zou tot te lange uitweidingen leiden en my vermoeien. Wel wil ik herhalen wat ik al eens heb gezegd: dat ik geen oogenblik betwyfel, dat er, aan den kant van de Franschen individueele wreedheden zyn gepleegd, niet te vergoelyken, maar wel te verklaren wreedheden, gegeven de massa-moorden door de tegenparty op weerlooze niet-combattanten, waaronder vrouwen en kinderen begaan. En ik heb, tot nu toe, Henk!, nog geen bescheid gekregen op myn vraag wat jy, pacifist (maar geen dienstweigeraar) zoudt doen in omstandigheden zooals ik die in een van myn recente brieven omschreef. Ik weet niet of jy ‘Elzevier’ (waarop myn neef Polak my geabonneerd heeft) leest. (Ik ‘zweer’ niet by dat blad, hoor!, maar ik stuur je hierby een knipsel uit het nummer van verleden zaterdag, dat my volkomen eerlyk geschreven voorkomt en dat je misschien een gunstiger oordeel zal inspireeren over de verhoudingen tusschen de Franschen en de inboorlingen in het algemeen.)Ga naar eindnoot3 Je brieven ddo 16 en 30 october verder volgend: Voor het Parool heb ik één, by stukken en brokken geschreven artikel klaar liggen van de drie die de heer J.J.M. Nord graag te-gelyk zou willen ontvangen. Met het 2dc ben ik doende, d.w.z. pas begonnen, en ik weet niet wanneer ik dat, en het 3de, gereed zal hebben. Ik sluit het eerste v/h drietal hierby in, en heel graag ingaand op je voorstel Nord op te bellen om hem te zeggen | |
[pagina 645]
| |
dat ik ziek ben, zou ik willen dat je hem vroeg déze bydrage al vast op te nemen. De lezers hoeven dan niet zoo lang op het vervolg van myn herinneringen te wachten. Misschien (hy is een aardige kerel!) is hy daarvoor te vinden, als jy hem zegt dat my dit plezier zou doen. Ja, Henk!, je hebt wèl gelyk waar je zegt dat de ‘Boekbeoordeeling’ van den anonymus v/d n.r.ct. niet mocht ontbreken in de door my verzamelde besprekingen van myn boeken, ‘al was het maar omdat hy de critieken van de eerdergenoemden (van LoonGa naar eindnoot4, Engelman, ter Braak) zo accentueert’. Je weet dat de bedoelde anonymus de ‘eeredoctor’ Victor van Vriesland is, en dat hy dit, in Nieuw-Rotterdamsche dienstbaarheid afgescheiden, door Wiessing, zyn vriend, ‘eerloos’ genoemde stukje, de strekking had zyn broodheeren, Nygh en van der Hoeven, door my, in myn brochure over de zaak Alexander Cohen - Hankes Drielsma een beetje gehavend, te wreken. Nu lees ik in de Groene van verleden week (2 november) dat de eere-doctor Victor E., by Querido 2 deelen ‘beschouwingen en critieken’ in het licht geeft onder den titel Onderzoek en Vertoog, vrucht van 40 jaar bellettristische overpeinzingen. ‘Stevig gefundeerde literaire kritiek van één man, die men vele jaren aan het woord laat, een zaak van het hoogste gewicht, zowel voor het zich vormen van de literatuur zelf als voor het scherpen van het bewustzijn en het appreciatievermogen van intelligente lezers’, zegt de anonieme bespreker en gatlikker, wiens proza even schitterend is als dat van den door hem verheerlykten eeredoctoralen meester. De 2 aldus aangekondigde bundels zullen, ongetwyfeld, boekbesprekingen bevatten door Victor E. in de litteraire kattebak van de n.r.ct gedeponeerd, en ik ben benieuwd te weten of zyn my betreffend, schunnig stukje daar ook in opgenomen is. Zoo ja, dan wil ikprobeeren (zonder groote verwachting van succes) de domesticale smeerpoes hier of daar by zyn nekkevel te grypen, in figuurlyken zin alleen, helaas!, en hem met zyn eere-doctorale neus in zyn bellettristische excrementen te wryven. Ik heb in myn particuliere verzameling, een stuk of wat door hem in Vry Nederland geschreven artikels, die ik destyds gepoogd heb te commentarieeren in het tydschrift Podium, zonder daarin te slagen. Kun jy, Henk!, van den een of andere journalist (van der MolenGa naar eindnoot5 misschien?) te weten komen òf er, in Holland, een krant bestaat, dag-, week-, of maandblad, waarin ik doctor Victor E. te-lyf zou kunnen gaan, voor het geval dat hy zyn, door Wiessing als ‘eerloos’ gequalificeerd stuk in een van zyn 2 bundels heeft opgenomen? Wil je daar | |
[pagina 646]
| |
eens naar informeeren? - De vent zit overal in waar wat te halen valt, en ik herinner my alléén de Haagse Post, als een blad waar men blykbaar het land aan hem had, en Jacques Gans hem eens te grazen heeft kunnen nemen. A propos van Gans! Werkt hy niet meer mee aan de H.P. dat ik daar, al sedert verscheidene weken, geen bydragen van zyn hand meer zie? - Wat Victor E's gebundelde critieken betreft, koop die in geen geval! De prys van deze twee boekdeelen is maar eventjes fl. 29,50. Maar ik bedenk daar dat Wiessing, die ongetwyfeld thuis is in de amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek, je de door my begeerde informatie wel zal kunnen verstrekken! Ja, natúúrlyk hebben wy gesnapt dat de reuzendoos Hopjes voor Kaya bestemd was. Ze hééft er nog van. Nee, zoo heel véél post hebben wy niet uit Holland gehad, naar aanleiding van onze verjaardagen: van jelui, van Zoethout, van de Wiessings, van myn nicht in Bilthoven, van myn neef Polak, van Reitsma, van de Swarts-Grooten in Westzaan, dat was alles, voor zoover ik my herinner. Myn naamgenootschappelyke commissaris van pliesie heeft zich, dezen keer, onbetuigd gelaten. Ik heb met groot genoegen, in een recent no van de Haagse Post, een aftakeling van Jan Greshoff gelezen. Ook zoo'n rotvent en kakmaker, aan wie de aanmatiging zyn broekspypen uitloopt, en aan wien ik altyd het land heb gehad. Ik ben benieuwd naar zyn pas verschenen, in de H.P. besproken, artikel-bundel Bric-à-Brac. Wil je my die, voor myn rekening, laten toezenden door je lyfboekhandelaar De Rossetti's, in Rome, aan wie ik onze twee, door Stien gekiekte photo's toezond, zyn daar zeer mee in haar schik, en vonden die prachtig. Wy ook! De Vereeniging tot steun voor letterkundigen bedenkt my dus ook dézen keer met een gave van 300 gulden? Welkome mededeling! Je opdracht aan de a.b. my dit kwartaal geen geld over te maken, heeft myn volle instemming, zooals, trouwens, al je, ons betreffende, financieele beschikkingen. Myn minister van Financieën zit oneindig vaster in het zadel dan zyn elke drie, vier of vyf maanden omgekegelde fransche collega's. En voor het tegenwoordige hebben wy geen geldzendingen uit Holland noodig. Als het weer zoo ver is, hooren jelui dat wel. Hoe ik Mr H.P.L.W.'s conterfeitsel in de Groene vind?Ga naar eindnoot6 Ik ben het daaromtrent ééns met Rozy, en niet met jou, Henk. ‘Echt niet mooi! Hè, nee! Dat kleine kinnetje!’ En ik vind ook dat hy zoo verdwaasd | |
[pagina 647]
| |
kykt. Ik heb hem nog altyd niet geschreven, en moet dat toch eindelyk eens doen. Ik kóm er niét toe. Het is zoo moeilyk hem tot ook maar het geringste erkennen van ongelyk-hebben te brengen. Hy is daartoe te hoovaardig. Verder zie ik niets meer te beantwoorden in je laatste brieven en ga nu over tot een daarvan geheel afgescheiden onderwerp, dat behalve jelui niemand aangaat. De bizonderheden, bedoel ik. Ik ben ernstig ziek en vrees binnen korten tyd een operatie te moeten ondergaan, die op myn leeftyd, ver van gevaarloos is: een operatie aan de voorstandsklier. (Laat je door een dokter maar eens uitleggen wat dat is, Henk!). Oordeelt onze voortreffelyke lyfarts, dien ik daaromtrent nog niet geraadpleegd heb, zoo'n chirurgische kunstbewerking onvermydelyk, dan schryf ik jelui dit onmiddellyk, want dan wordt dit, voor my, een geval van ‘er òp of er onder’ en leef ik, in afwachting van de heelmeesterlyke tusschenkomst, in de grootste bezorgdheid met betrekking tot Kaya, wat niet, of oneindig minder het geval zou zyn als haar gezichts-vermogen niet zoo uiterst beperkt, en zy, daardoor, grootendeels hulpeloos was, al wil zy daar niet van hooren, en, zooals zy, Henk!, dit zoo juist zegt, haar kwaal ‘negeert’, wat toch maar tot een zekere graad kan gaan. Toen je my, dezen zomer, zei dat je, als ik ‘de laan uit’ mocht gaan, Kaya zoudt komen halen en zy, den ‘volgenden dag in Amsterdam zou zitten’, heb je my een steen van het hart gewenteld, en zag ik het eind, myn eind, met gelatenheid tegemoet. Maar toen ik, onlangs, met haar daarover sprak, wilde zy daarvan, d.w.z. van jelui voornemen, niets weten, en zei dat zy niemand, wie dan ook, tot last zou willen zyn, en niet met Henk mee zou gaan. Zy zou, als ik stierf - een gebeurlykheid waaraan zy overigens niet geloofde!!! - er zich wel dóórslaan en hier in een of ander gesticht gaan waar men haar tegen betaling van de ± 17-duizend francs (het bedrag dat zy aan zgn. ouderdomsrente plus invaliditeits-pensioen maandelyks ontvangt) wel zal opnemen. Maar ik vind dit een ontzettende gedachte, ontzèttend in de volle beteekenis van het woord: die lieve Kaya met haar groot, haar verheven karakter, in een gesticht, een omgeving van geestelyk-aftandsche, 1/4, 1/3, 1/2, of 1/1 kindsche vrouwspersonen, zonder haar interesseerende bezigheid van éé- nigen aard, zonder lectuur - zélf lezen kan zy geen regel en van haar voorlezen kan in een dergelyk milieu geen sprake zyn - de gedachte daaraan pynigt my al sedert tyden en tyden, houdt my nachten lang uit den slaap en zou, mocht ik een operatie hebben te ondergaan, bydragen tot myn doodsangst. | |
[pagina 648]
| |
Het zal jelui, denk ik, niet moeilyk vallen, je myn gemoeds-toestand voor te stellen. Ik lees Kaya dit gedeelte van dezen brief natuurlyk niet voor, maar ik moest jelui dit alles schryven, omdat ik myn, my by voortduring kwellende bezorgdheid niet langer kon verkroppen. Woonden wy, jelui en wy, maar wat dichter by elkaar, lieve menschen. Inderdaad! Met alle liefs, ook van Kaya, en, van myn kant, met een, door bovenstaande confidenties eenigszins opgelucht gemoed.
Sandro
Laat ons gauw weer van jelui hooren.
Laat van jelui kant, Henk, in je beantwoording van dezen brief, niets merken. Je weet wat ik bedoel. Nonotte laat jelui groeten. |
|