Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 601]
| |
Aan H. KuijperToulon, 10.iv.'54
Lieve menschen,
Gister - vrydag - je als altyd hartelyke brief ontvangen, Henk!, èn een paar dagen daarvóór, bericht van aankomst, by de Société Générale, van je remise ad 200 fl., waarvan ik het équivalent (18.105 francs), nog niet ben gaan innen. Veel dank voor de ‘prompte bediening’! Laat my nu je diverse vragen beantwoorden, in de éérste plaats de Kaya betreffende. Wat haar gezichts-vermogen aangaat, daaraan is niets verbéterd, en het beste wat daarvan te zeggen valt, en wat jelui al weten, is een nauw-merkbare ‘stabilisatie’ van de kwaal, die, m.i. verèrgerd zou zyn zónder de nu sedert ongeveer 18 maanden gevolgde medicatie. Zy kan zich nog altyd zonder stoornis bewegen, zoowel buitens- als binnenshuis, werkt, ‘ys-en-weder-dienende’, in den tuin, doet de by ons niet ingewikkelde kokery - kweekt kiekentjes, bezigheden - vooral de pluimvee-teelt - die haar verstrooien. Maar [voor] de rèst maakt zy het niet al te best. Zy is gauw vermoeid, wil van geen voldoend rüst-nemen hooren, zy ziet er slecht uit en ik maak my somtyds zeer bezorgd over haar toestand. Zy zélf blyft, den meesten tyd, gelykmoedig van humeur en poogt myn bezorgdheid te sussen. Ik lees haar, in haar ‘onbezetten’ tyd, zooveel mogelyk vóór, en zoo gaan onze dagen voorby. Een enkelen keer, als ik aan het een of ander bezig ben, gaat Kaya, voor een uur of zoo, naar een beetje muziek luisteren by de familie S.Ga naar eindnoot1, waar ik zélf zoo goed als nooit kom - alleen de jongen, Yves, interesseert my en zyn schaarse bezoeken zyn my altyd welkom. Je vraagt, Henk, wat te doen met de kopeken van de Groene, die, vind ik, heel fatsoenlyk betaalt. In het ‘potje’, vrind! in het potje, ik ben veel te bly daar zelf nu en dan een klein bedrag in te kunnen storten. A propos van de Groene. Zy hebben daar nu, zooals je weet, twee artikels van my opgenomen. Of zy myn dèrde bydrage - myn persiflages van Clinge Dorenbos, die ik hun een week of drie geleden toezond - óók zullen publiceeren, dat weet ik niet, en ik wil daar niet op aandringen. Maar dat ik deze bydrage niet terug heb gekregen, lykt my | |
[pagina 602]
| |
een gunstig voorteeken. Ik wil nu nog een week wachten vóór ik Mr Dykstra een dèrde, al ‘in de maak’ zynd stuk toezend. Volgens het korte briefje, dat hy my, na de ontvangst van myn éérste stukje, schreef is hy my goed gezind, en ik hoop dus dat myn connectie met de Groene van blyvenden aard zal zyn. (Ik ben alléén niet neerslachtig als ik schryven kan.) Het zal dus, zegje, Henk!, wel july of augustus worden vóór wy jelui - Stien met kort geknipt haar, maar, hopen Kaya en ik, niet met puimsteen en schuurpapier bewerkten schedel, à l'allemande, - hier zullen zien. Dat wordt dus, op zyn vroegst, over ruim drie maanden pas! Schamen jelui je niet, de oude menschen die wy zyn nog zoo lang te laten wachten? Mochten wy het een of ander uit Holland noodig hebben, dan zal ik jelui dit tegen den tyd van jelui komst hier nog wel schryven. Een artikel kunnen jelui al vast inslaan, als dat tenminste nog in Holland te krygen is, te weten: een klein potje gember, bestemd voor een buurvrouwtje, dat daar ‘dol’ op is en dat, sedert maanden al, doet wat zy kan om Kaya van dienst te zyn. Voor de rest zie ik voor het oogenblik niets waaraan wy behoefte kunnen hebben. De Bernards belasten my met het overbrengen van hun hartelykste groeten, wat ik by dezen doe. Ten slotte iets héél verdrietigs. Ik lig weer met Wiessing over hoop, dezen keer zonder ook maar de [ge]ringste oorspronkelyke aanleiding van myn kant. Je weet, Henk!, dat het ‘erkennen van ongelyk’ myn gemoed niets kost, maar ik erkèn óók dat daarmee en daardoor niet altyd definitief ‘goed te maken’ is wat ik kan hebben misdreven, en dit was, ten opzichte van Wiessing, van héél ernstigen aard tydens zyn (en Rosy's) bezoek in september '51. Hy was toen onze gast, hy had, om ons, na zooveel jaren, weer te zien, een lange en kostbare reis gemaakt naar Toulon, en dit had een voldoende reden moeten zyn om hem - ook waar hy ongelyk had - te bejegenen met de consideratie die hem, als myn oudste en onveranderlyk toegewyde vriend, toekwam. Jelui weet daar alles van. Que voulez-vous! Ik bèn nu eenmaal zooals ik ben, en wat ik ben: een hartstochtelyk, fèlgebekt, èn, als zoodanig, ongetwyfeld dikwyls onrechtvaardig mensch, met de, misschien, als ‘verzachtende omstandigheid’ in aanmerking te nemen qualiteit voor rede vatbaar te zyn en my niet - lieve hemel, nee! - als onfeilbaar te beschouwen. ‘Wie my overtuigt hééft my’!,Ga naar eindnoot2 heb ik Clemenceau nagezegd. Maar de opponent, met | |
[pagina 603]
| |
wien ik te doen heb, in een mondelinge of schriftelyke gedachtenwisseling, moet, om met my te kunnen opschieten, niet om de questies hééndraaien, noch de meest-patente en onweerlegbare feiten botweg ontkennen, wanneer de logische bewysvoering van den tegenstander in pynlyke botsing raakt met zyn fanatisme, noch ook hardnekkig zwygen - en boos worden - wanneer hy, in verlegenheid gebracht, niet weet wat te antwoorden. Ik wil hier nu niet verder over uitwyden, maar je, als jelui hier bent, de recente briefwisseling tusschen W. en my voorleggen. Dat ik over de ‘mot’ tusschen W. en my sprak, is omdat je zegt, Henk!, dat jelui de W's, die je al een poos lang niet hebt gezien, ‘eerstdaags wel weer denkt te ontmoeten’. Wordt dit het geval, breng W. en Rosy dan onze groeten over, zeg hun hoe het met Kaya is gesteld, maar houd je alsof [je] van niets weet aangaande de tegenwoordige, uiterstgespannen verhoudingen tusschen de Kerkstraat 461 en den ‘Clos du Hérisson’. Dat vinden jelui zeker wel goed, niet waar? Spreekt W. zélf over de tusschen hem en my ingetreden verkoeling, dan heb je van my carte blanche om te zeggen wat je goed dunkt. Zoo, dus Stiens lithotje stelt een heesterblaadje uit jelui tuin voor, en niet een vruchtdragende tak van onze citronnier. Maar je geeft toe dat de gelykenis tusschen het een en het ander ‘sterk’ is. Andere vruchtboomen dan de citronnier hebben wy nu niet één meer, en onze tuin, met uitzondering van de door Kaya bewerkte en geëxploiteerde, gelykvloersche oppervlakte is nu een schaduwlooze woestyn, zonder charme. Maar wy zullen in july of augustus a.s., in den namiddag en 's avonds, toch ‘lekker’ buiten kunnen zitten, hoor! Met alle liefs en hartelyks van Kaya en my voor jelui beiden.
Sandro.
Kaya kan geen gelaatstrekken, van wie dan ook, meer onderscheiden en zy herkent de menschen voornamelyk door hun stem. |