Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 565]
| |
Aan H.P.L. WiessingToulon, 31.12.'51 Expédiée le 7.i.'52
Beste Henri,
Van je gistermorgen ontvangen, aanvankelyk tot Kaya gerichten, vervolgens, in hoofdzaak, voor my bestemden brief, gedagteekend 24 dezer, dus vóór den in jouw bezit gekomen mynen van denzelfden dag (by dien aan Henk ingesloten) heb ik weinig begrepen. Je ‘reageert’ daarin op allerlei dingen waarvan in Kaya's brief noch in dien van my, beide gedateerd: 27 november, met geen létter was gerept, b.v. over onze ‘misère’, waarvan je ‘niets wist,Ga naar eindnoot1 mais dont j'ai le coeur serré’. Kaya zegt my nu zich te herinneren, dat zy met Rosy (en met jou?) retrospectief heeft gesproken van onze ellendige tyden in Londen (1893-'96), en van die, dragelyker, gedurende de bezetting (1940-'45), dus vóór de geregelde, en dikwyls overvloedige, ‘pakjes’ uit Amerika, en, daarna, tot voor weinige maanden, die van de lieve Kuypers. Wy leven, nù, heelemaal niet in ‘misère’, dank, in de éérste plaats, aan het op jouw initiatief tot stand gekomen ‘potje’, waaruit Kuyper, die het beheert, ons elk kwartaal 300 gulden overmaakt. Van aanleg - dus nièt uit deugdzaamheid - sober, kunnen wy, in onze ‘hut’ (waar Kaya, buiten de eigenlyk-gezegde, en uit den aard der zaak niet omslachtige huishouding, letterlyk alles doet: haar en myn kleeren maken, wasschen, den pluimveestapel verzorgen, aardappels, sla, boonen, etc., aan den bodem ontworstelen) met 100 gulden n.c. per maand, plus, nu en dan, nog een 25 fl. aan honorarium voor, door bemiddeling van Kuyper hier of daar geplaatste bydragen van myn hand, zònder ‘misère’ rondkomen. Het is waar, dat ik, uit verdrietigheid wegens onze onmin, in de laatste tyden niets heb kunnen schryven. Wat ik ‘niet op my kon laten zitten’, Henri!, dat was primo, jouw zéventien jaar na dato nóg eens en voor de zóóveelsten maal, herhaalde lezing van het geval met myn rotterdamschen neef, en, secundo, je voor 90% verdoezeld relaas van ons gesprek hier in den morgen van 21 september, dat zich, volgens jou, beperkt heeft tot een: ‘Henri!, zal ik je nu eens vertellen waarom ik antisemiet ben?’ Recriminatie mynerzyds, | |
[pagina 566]
| |
deze laatste - op de àndere kom ik natuurlyk niet wéér terug - waar je het zwygen weer toe doet! (My is het erkennen van ongelyk, of van onrecht begaan hebben, in weerwil van de ‘fouten’ waarmee ik ‘stikvol zit’, nooit pynlyk of ook maar moeilyk gevallen. Jou blykbaar wél, die niet ééns toegeeft dat je je vergist kunt hebben.) Over je:Ga naar eindnoot2 ‘Il (waarmee ik bedoeld ben) est furieusement égoïste sur le terrain spirituel. Il est égotiste. C'est aussi un égoïsme avec tous les malheurs et même les vices de l'égoïsme’, wil ik niet met je redetwisten. A quoi bon? Alleen wil ik hier opmerken dat jy, op het gebied van politiek, oneindig onverdraagzamer bent dan ik, die alle sectarisme, d.i. alle geestdryvery met verdoeming van anders-denkenden, ten allen tyde heb verfoeid, by ‘rechts’ zoowel als by ‘links’! Je maakt my te mooi, Henri!, waar je schryft:Ga naar eindnoot3 ‘Il (dat ben ik weer) aime a donner et il se privera du nécessaire pour faire du bien a autrui’. Nee!, zóó altruïstisch ben ik niet. Maar dient deze onverdiende lof als repoussoir om myn ‘vicieus’ égotisme nog wat sterker te doen uitkomen. Ik ben my niet bewust óóit, en dus ook niet in myn laatsten brief, gepoogd te hebben je te ‘vernederen’, en ik heb, in dien brief, uitdrùkkelyk gezegd dat je, by het afvuren, in het openbaar, van kleine sneers op myn persoon, nooit iets ‘boosaardigs’ hebt bedoeld. En wie ter wereld is plus qualifié que moi (hoe zeg je dit in het hollandsch?) om te beamen wat jy, naar aanleiding van je breuk met Scheltema en Coenen, van je-zèlf getuigt:Ga naar eindnoot4 ‘Si j'ai failli quelquefois en polémiques publiques inamicales, je n'ai jamais été petit en amitié.’ Ik wil het hierby laten en alleen nog dit opmerken: ik vrees dat je myn brieven zeer oppervlakkig leest, ze, zooals je my onlangs schreef, ‘niet hèrleest’ (en, aan Kaya:Ga naar eindnoot5 ‘Je cite de mémoire’) waar een nauwkeuriger lezen, eventueel hèrlezen, en verificeeren vóór de beantwoording, heel wat misverstand tusschen ons beide en ongemotiveerde verbittering aan jouw kant zou kunnen voorkomen. Maar even als jy, Henri!, wil ik nu hopenGa naar eindnoot6 ‘que l'année 1952 nous portera un peu plus d'harmonie’. Met myn herhaalde betuiging van hartgrondige spyt voor myn tekortkomingen, en alle liefs van Kaya en my voor jelui allen
Sandro | |
[pagina 567]
| |
p.s. - Hierby, met een innig ‘peccavi!’ het uitknipseltje, dat ik, by het uithalen van het boekenrekje boven den schoorsteenmantel heb teruggevonden, en van het ‘stiekem meenemen’ waarvan ik je lichtvaardiglyk had beticht. Toen ik het aanvankelyk niet terug kon vinden heb ik gedacht dat je deze anecdote, op je verzoek al geschrapt in myn boek, liever in je eigen archief wilde hebben dan in myn verzameling van schrifturen, waar het, na myn verscheiden, door ànderen ontdekt en wereldkundig gemaakt zou kunnen worden. Aanvaard het als een zoenoffer en vergeet het geval, dat immers niet zoo tragisch was als jy het hebt gevoeld. Laat my eens by je te biecht gaan, en je er aan herinneren dat ik-zèlf óók eens ‘stiekum iets by jou aan huis heb meegenomen, te weten het pakje Telegraaf-artikels (later verschenen in den bundel Uitingen van een reactionnair) die ik je, anno 1922 of '23, uit Courcelles-Tréloup had toegezonden en waarvoor je een uitgever zoudt trachten te vinden. Toen je dit, na een paar démarches, niet gelukt was, heb je, ontmoedigd, het pakje op zy gelegd en vergeten. Ik hoorde er, ten-minste jaren lang niets meer van. En toen ik later eens in Holland was, en by jelui gelogeerd, zag ik het in een hoek van je schryf-bureau liggen - ik had het herkend aan het roode omslag-papier waarop de uitgeknipte artikels geplakt waren - nam het, by myn vertrek uit Amsterdam, ‘stiekum’ mee. Het was vroeg in den morgen, jelui lagen, laat in den nacht thuis gekomen van een sinister architecten-bal waarheen jelui my meegetroond hadden, maar ik was 'm (of had 'm) gauw gesmeerd... jelui lagen, zeg ik, nog in bed, en ik vond het niet noodig jelui te wekken. Jy, Henrü, hebt de verdwyning van de bedoelde artikels niet eens bespeurd, en je waart nog al verwonderd eenige jaren later van my te vernemen dat ik een drukker had gevonden in België. Je bent toen nog eens voor my naar Brussel gegaan - wat verdomd lief van je was - om dien meniere van Buggenhout aan zyn vestje te trekken en zoo tot een beetje meer spoed aan te porren. |
|