Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 528]
| |
Aan H. KuijperToulon, 19.vii.'50
Lieve menschen,
Een dag of wat geleden al kregen we het ‘pakje’ - ongeopend en in goeden staat, dus zonder ook maar het geringste ‘vuiltje’ aan de knikker. (Het was dus wél, zooals ik vermoedde, de 250 gram tabak, zoo onbedachtzaam en tegen myn nadrukkelyk advies in my, door myn Bilthovensche nicht vereerd, die ons ruim 12-honderd francs heeft gekost.) Van myn nicht gesproken. Zy schreef ons, in een gister hier ontvangen brief, dat zy onlangs een bezoek heeft gehad van ‘Henk’ - zal ik dien voortaan maar zoo blyven noemen? - en ook dat zy - plus haar vriendin - niet naar hier kwamen, omdat de vriendin te ziek was om de reis te ondernemen. - Om jelui de waarheid te zeggen, de heele waarheid en niets dan de waarheid, heeft dit bericht-op-het-nippertje de 2 ladies zouden morgen, 20.VIL, hier arriveeren - my een pak van het hart genomen. Toen myn nicht, een maand of wat geleden, vroeg of zy en haar vriendin haar vacantie (drie weken!) in Toulon zouden kunnen doorbrengen de nicht by ons gelogeerd, net als in '38 - had ik daarin toegestemd, in hoofdzaak uit piëteit voor de nagedachtenis van myn lieve broer Herman, Truus' vader, van wien een wederzyds misverstand my ±50 jaar vervreemd had gehouden en dien ik tot myn groote vreugde in '37, volgens afspraak, in Antwerpen had weergezien. Maar nu was het toch een dwaasheid van my geweest, een sentimenteele dwaasheid, toe te stemmen in de komst van deze twee dames, die, hoe dan ook de ééne by óns logeerend, in onze al zoo kleine, jullie bekende zit-en-eetkamer, de àndere elders, maar heel dicht by ons, - elken dag by ons over den vloer geweest zouden zyn, en de arme Kaya, die toch al zooveel te doen heeft, allerlei supplementaire bezigheden op den hals gehaald hebben, terwyl zy nu juist òver-vermoeid is, ook al door de ondragelyke, afmattende hitte. En my, laat my eerlyk zeggen dat de gedachte drie weken lang twee my niet interesseerende personen, dag-in-dag-uit, om my heen te zien - elken morgen, en elken avond, in dit kleine huis - my half-dol maakte. Jelui tegenwoordigheid hier, Stien en Henk, verleden jaar en dezen keer, was ons, dat schreef en zei ik je al, een ware verfrissching, en wy, Kaya en ik, hunkeren alweer naar jelui volgend bezoek. Maar toen, gister, die brief kwam met het bericht-in- | |
[pagina 529]
| |
kwestie, toen ben ik, in weerwil van de my in alle ledematen, in alle gewrichten zittende en teisterende rhumatiek, opgesprongen als een dartel geitje, en heb ik Kaya ik weet niet hoeveel maal omhelsd uit vreugde dat zy van de supplementaire, onvermydelyke beslommeringen en ik van de my razend-makende gedachte: hoe kom ik die drie weken door?, verlost was. Niet ‘lief’ van my? Ik weet het, maar ik kan nu eenmaal niet lief zyn, in gedachten noch de facto, voor my onverschillige menschen, die ik voortdurend om my heen zou moeten zien, en die, van hun kant, het volste recht zouden hebben my een ‘rotvent’ te vinden. - Hoe die arme, onschuldige nicht van my, na drie weken - drie eeuwen! - van dagelyksche aanraking met haar ‘lieve oom Sander’, (in '38) deze beproeving nóg eens heeft willen doorstaan, is my een ondoorgrondbaar raadsel. Maar nu genoeg en méér dan genoeg over dit onderwerp. Myn jongste ‘gewrocht’ gaat hierby. Ik zou dit wel, om je moeite te besparen, ami Henk, direct hebben kunnen adresseeren aan WinklerGa naar eindnoot1 - die deze felle, hém te felle, copy vermoedelyk niet zal accepteren - of aan BoostGa naar eindnoot2 - maar is dit wrochtsel iets voor Mandril? - of aan KnuvelderGa naar eindnoot3, in wiens smaak het misschien zou vallen? - Maar dan zou het artikel, hier of daar - Knuvelder zou misschien de éénige geweest zyn, die geantwoord zou hebben - weken, of maanden zyn blyven liggen, en als ik dan, het wachten moe, om bescheid zou vragen, dat zou men my - óók misschien! - schryven dat het stuk ‘verouderd’ is en dus niet meer voor plaatsing in aanmerking kan komen. Dit is my nu al zóó vaak gebeurd dat ik van het ‘direct-adresseeren’ heb afgezien, en maar weer een beroep doe, vriend Kuyper, op je niet-te-ontmoedigen bereidwilligheid my van dienst te zyn. Ik zou je dus willen vragen bygaand artikel in persoon voor te leggen aan wie je, na de lezing, het beste lykt: 1o. Boost (?) 2o. Winkler, by wie je zoudt aandringen op een onvertraagde beslissing. Ik weet dan gauw waaraan my te houden. Denk je, na gebeurlyk on-succès by Boost en Winkler, dat de Nieuwe Eeuw - het fatsoenlykste, onbevangenste weekblad (in Holland) dat ik ken! - misschien plaats beschikbaar zal hebben voor myn stuk, retourneer het my dan. Dan adresseer ik het direct aan Knuvelder met een vriendelyk briefje. Spytig dat Boost myn persiflages van Clinge D.Ga naar eindnoot4 niet heeft kunnen opnemen. Wat my verrast heeft is dat de - trouwens zeer amusante gek-aan-stekery van C.D., in het, door E. Polzer onderteekende versje: ‘gejokt’, aan het slot ongeveer net zoo klinkt als de slotregels van myn | |
[pagina 530]
| |
versje over het petje van Jantje: ‘Kind, dat mag je nooit weer doen/ Maar ze gaf hem toch een zoen.’Ga naar eindnoot5 Nu heb ik, wat myn persiflages van C.D. aangaat, gedacht dat daarvoor misschien - altyd weer: misschien - plaats zou zyn in de Kleine Krant v/d Groene. Wiessing heeft, aan de Groene, een nogal intieme vriend, mr. Davids.Ga naar eindnoot6 Hy - W. - zou die man kunnen vragen, myn hekeldichtjes daar te doen opnemen. Hy kan dit per telefoon zeker wel doen en dan aan D. zeggen u, Kuyper, het resultaat dezer démarche - ook per telephoon - mee te deelen. Breng de copy niet aan W. want dan vergeet hy die, blyven ze op zyn schryftafel liggen, en weet hy ze, over een paar weken, niet terug te vinden. De (gedrukte, want uit de Telegraaf geknipte) copy van myn Uitingen hadden plus minus twee jaar op W.'s schryfbureau ‘geslingerd’ zonder dat ik er ooit iets van hoorde, voordat ik, in '22 of '23 in Amsterdam zynd, den bundel stiekum maar weer meenam naar Marly-le-Roi waar vandaan ik er zelf werk van maakte, een drukker in België, en een uitgever (Baarn) in Holland vond. - W. is myn oudste, onverwrikbaar trouwen vriend, die alles voor my over heeft en dat sedert ruim 45 jaar by voortduring heeft bewezen, maar hy is vergeetachtig en laks. Was jy het Kuyper, die de ‘aanvulling’ - opgaaf van de titels v/myn boeken, met vermelding v/d uitgevers - aan Mandril hebt verstrekt? Ik denk het wèl. Heeft Podium, waaraan ik verzocht my, in geval van niet-plaatsing, de copy van myn stuk te retourneeren, niets van zich laten horen? Of bestaat dat tydschrift niet meer Zou je, als je Stok (met een s) gaat bezoeken - of deed je dit al? - hem de copy van myn vertaling van Swift ter inzage willen geven? Hy geeft veel vertalingen uit, en durft blykbaar wèl wat aan. Misschien voelt hy iets voor deze geestige (Swifts laatste) satire Het Molenboek kun je gerust opzenden. Voor drukwerken (boeken) wordt in Frankryk geen invoerrecht geheven. Volkomen ‘accoord’ met hetgeen je van de sociaal-democratisch ministerieele politiek van ‘gewone broodroof’ etc. zegt. Ik heb dat karakterlooze gespuis altyd veracht, zooals je weet. Hoe maken jelui het, lieve menschen? Niet al te veel heimwee naar de zoele zuiderstranden? Van Boost, aan wien ik, een paar weken geleden al tegelyk met een hartelyk briefje, een ex. van myn brochure over Hankes Drielsma | |
[pagina 531]
| |
adresseerde ontving ik antwoord nog ontvang-bericht. Rare menschen, die Hollanders, al zyn zy ook nog zoo ‘belangstellend’! Met veel, veel liefs voor jelui beiden, en myn excuses voor al den last die ik Henk veroorzaak,
Kaya en Sandro |
|