Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd[Brieven 1942]Aan Marius VoorbeytelBrief aan Marius Voorbeytel te Lissabon.
Toulon, 29 mei 1942.
Beste kerel! Ruim viermaal drie-en-twintig francs
Voor één onnoozel blikkie
Sardinhas portuguesas, man!
Dat is niet voor een prikkie.
Ik kreeg de stuipen op het lyf
Toen ik het las: ‘Vyfhonderd-
En-vier-en-zestig voor de zés!’
Ik stond er van bedonderd.
En 'k zei tot Kaya: ‘Beste kind!
'k Schryf daalyk aan onz' oude vrind:
“Stuur voortaan nièts meer, Marius!
'k G'loof niet dat koning Darius,
Die toch warm in zyn tomans zat,
Ooit zulke dure vissies at,
Voor dat hy zich met SandroGa naar voetnoot* mat,
Noch ook daarna, na Arbela,
Waar hy, na een paar drinkgelagen,
Werd overwonnen en verslagen
En scepter, kroon en land verloor
| |
[pagina 443]
| |
En er toen smaadlyk ging van door.
Hoe zou ik dan, ik die geen Cresus
Ooit was noch ben, in naam van Jezus!
Zulleke blikkies blyven koopen?
Daar is geen smyten met de muts
Naar voor zoo'n soob're, arme dutsGa naar voetnoot*
Als ik ben, maar we willen hopen
Op beet're tyd waar de sardinhas,
Sjooklade, koffie, thee, en ninas,
Weer voor een prys, nièt zoo ruïneus,
Te krygen zullen zyn. Want heusch!
Zooals 't nù staat kan bruin 't niet trekken,
Dus wacht' we maar tot “ze” vertrekken,
En, béter nog, dat “ze” verrekken.
Je weet wel wie, en 'k hoef hier niet
De puntjes op de I te zetten.’
'k Stuur morgen 't geld aan Sevenster
- Ik heb een neef in DéventèrGa naar eindnoot1
Die anders heet, maar da's tot daar-
Aan-toe, en ik vermeld het maar
Om 't ryke rym, dat ik daar zóó
Maar uit myn mouw schud, Mario!
Intusschen dank' we jelui zeer,
Voor de gedane moeite en eer,
Eer keert de Taag terug tot haar welle,
Voor we jelui vergete zelle!
Wy beiden maken 't taamlyk goed,
Schoon Kaya erg vermoeid is,
Ze neemt geen rust, en toch!, ze doet
Alsof z'aan 't werk geboeid is
Als een galeislaaf aan zyn bank.
Wat my betreft, 'k ben d' Heer zy dank!
Al blyft myn arm nog pynlyk,
Nog altyd vlug ter been en vief,
Van rhumatiek wel eens wat stief,
Maar - klinkt 't niet wat onwaarschynlyk? -
| |
[pagina 444]
| |
Myn ribben zyn weer radicaal
In orde, glad genezen!
't Had héél veel erger, zelfs fataal,
Voor Sandro kunnen wezen!
Zoo'n val van ruim drie meter hoog,
- Myn bril in scherv' op m' ééne oog! -
Jongus!, ik loop weer als een haas,
Vervolgd door koene jagers,
Maar 'k doe niet soos dat stomme dier,
Dat al 't onnoozel, al te dwaas,
Verbouwereerd door hun getier,
Aldoor omkykt naar zyn belagers.
Da's alles, dunkt my, voor vandaag,
'k Zie niets meer dat j'lui, aan de Taag,
Zou kunnen interesseeren.
Alléén - het moet my, tot myn smart,
En myn onpeilb're spyt van 't hart! -
'k Ben héél wat minder optimistig
Dan, Marius, jy, die in 't verschiet
't Verloop der dingen rosé ziet,
't Verschiet lykt m'eerder mistig,
Maar plaise au Ciel dat 'k me vergis,
Dat jy 't goed inziet, en ik mis!
Het zy zoo, kerel!, amen!
Daarop drinken wy samen.
Tot slot veel liefs voor Anne en jou.
Vergeet ons niet en schryf weer 's gauw!
|