Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd[Brieven 1934]Aan Willem KloosGa naar eindnoot1Toulon, 14 februari 1934
Geachte Hr. Kloos,
In antw. op uw vriend, briefGa naar eindnoot2 van 26 dec., waarop het my, door allerl. omstandigh., ziekte inbegr., niet mogelyk was eerder bescheid te geven, diene het volgende: 1o - Uw slotzin luidt: ‘En dan, nog iets: spoedig plaatsen zal ik uw stuk niet kunnen, dus kunt u geen geduld oefenen, dan hoor ik dat wel van u.’ Zonder nu bepaald ‘geen ged. te k. oefenen’ - gaf ik blyk van önged., door u, 6 weken na de toez. van de copy te vragen of zy u geschikt leek voor opneming in de N.G.? - zo|u het my toch aangenaam zyn te mogen vernemen, op welk tydst. ongevéér u het bedoelde fragm. denkt te plaatsen. Verlangen dat u begrypel. zal voork., waar het immers eenigen tyd vóór het boekdeel zal dienen te verschynen? Zou het in mei of juni kunnen zyn 2o - Met de oblatie v/d ‘zeer subjectieve boutade’ over Engel, en de Engelschen neem ik genoegen. Ik had u, in myn brief van 2 nov. al gezegd, dat ik geen bezwaar zou hebben tegen de weglating van dit of dat gedeelte, dat u, om wélke reden ook, ongesch. mocht lyken voor publicatie in de N.G.Ga naar eindnoot3 Maar u houde my de goedgehumeurde en van alle recriminatie ‘finaal vrye’ opm. ten goede, dat uwe ‘geheel andere indrukken’ in Engeland | |
[pagina 339]
| |
opgedaan, en het feit dat u - tout comme moi, overigens - onder de Engelschen verscheidene goede vrienden hebt, myn impressies... hoe zal ik het zeggen?... niet van onwaarde maken. (Alles hangt v/d omstandigheden af! U was, vermoed ik, naar Engel, getogen uit belangstelling, met uw vryen wil, en dus voor uw genoegen. Ik was er gestrand en vertoefde er, als balling, tot myn peilloos verdriet. En daarby komt dit nog: U voelt - in dezen ‘épreuves’ - als een Hollander, en waarom zoudt u dat niet? als een Hollander, van wiens laat my zeggen: nationaal diapason, het engelsche niet zoo heel veel verschilt. Ik voel fransch, tot in merg en been, en alles, aan de overzyde v/h Kanaal, wondt en verscheurt my, net als in Holland. Tweeërlei sensaties, tweeërlei impressies, tweeërlei reacties. Myn door u gewraakt oordeel over Engeland en de Engelschen, onbillyk zooals alle generalisaties, dagteekent, overigens, en ik zeg er dit uitdrukkelyk en nadrukkelyk by, uit den tyd v/m. londensche ballingschap. En de ongerechtigheid verblindt my niet zoodanig, dat ik nalaat (zie pag. 5 van de copy!) Albions grootheid in het verleden te erkennen - wat is nù nog groot en grootsch? - en, in het bizonder, zyn onverdacht-zuivere rechtspraak. Hoogachtend uw dw.
A.C. |
|