Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
Aan W.A. KramersToulon, 11 december 1932
Beste Kramers,
Myn dank voor je vriendelykheid ‘in zake’ het my signaleeren van die recensie in de ‘Nieuwe Gids’.Ga naar eindnoot1 Zou je my het adres van dat tydschrift even willen opgeven? Dan vraag ik daar om een uitknipseltje, dat zy, denk ik, wel niet zullen weigeren. Je moet weten dat ik al de in myn bezit komende recensies, de sympathieke zoowel als de... ‘Nieuwrotterdamsche’, opplakGa naar eindnoot2 en bewaar, zooals ik dat ook met de besprekingen van ‘Uitingen v/e reactionnair’ heb gedaan. Ik heb, wat béide boeken betreft, alle reden om tevreden te zyn met de beoordeelingen, die ik onder de oogen kreeg. Ik heb daarby, voor de zóóveelste maal in een reeds lange carrière als journalist, geconstateerd, dat, in het algemeen, in Holland zoowel als in Frankryk, de provinciale pers veel fatsoenlyker, want veel onafhankelyker is dan de z.g.n. ‘grooote pers’, deze hoere van Babylon, een hoer zonder aantrèkkelykheid! Onder het dertigtal recensies van ‘In Opstand’, die ik ontving, zyn er, in het geheel, een half-dozyn welgeteld, waarin èn het boek, èn de schryver, ongunstig wordt beoordeeld, of, op zyn zachtst-gesproken, ‘minder gunstig’. Op dit korte lystje figureert de Neue Rotterdamsche Kurant natuurlyk bovenaan, nèt als, destyds, voor ‘Uitingen’.Ga naar eindnoot3 (Ik heb een paar ex. van deze anonieme recensieGa naar eindnoot4 laten komen, door bemiddeling van een kennis in Rotterdam, en stuur je er één van. Ik weet wel dat je het stuk al gelézen hebt, maar ik wil je persóónlyk vereeren, als een kostbare, ‘letterkundige’ keepsake. Laat het aan zoveel mogelyk menschen lezen!) Als ik veel geld had - daar mankeert nog al wat aan - dan liet ik het, in groot formaat, in Holland aan de muren plakken, zooals Frederik de Groote dit deed met een tegen hem gericht schimpschrift. N'importe! Als zoo'n Nieuwrotterdamsch, naamloos domestiekje (het mannetje heet Graadt van Roggen, Junior) beoordeelingen van In Opstand leest, zooals in de ‘Nieuwe Gids’, dan zal hy dit zeker als iets zeer onaangenaams ondergaan. Met de ‘Gids’-en tref ik het, overigens wèl! In de ‘Vlaamsche Gids’, van november,Ga naar eindnoot5 komt ook een voor my uiterst aangename recensie van myn boek voor. Het ‘Volk’ - en van | |
[pagina 326]
| |
sociaal-democratischen kant verwachtte ik niéts onpartydigs, en zéker niets vriendelyks! - was prachtig.Ga naar eindnoot6 (W. v. Ravesteyn). De kwal Borel heeft zich, voor zyn doen, heel fatsoenlyk gedragen (Vaderland, 12 juni).Ga naar eindnoot7 F.L. (Wie is dat?) gaf een heel goede recensie in de Nieuwe Courant van 25 juni.Ga naar eindnoot8 - De Arbeider (25 juni) idem.Ga naar eindnoot9 Haarlems Dagblad dito.Ga naar eindnoot10 - Boekenschouw (15 augustus) is uitstékend.Ga naar eindnoot11 Idem het Utrechtsch Dagblad van 27 juniGa naar eindnoot12 (heel verdienstelyk van dit produitsche blad!) Stemmen des Tyds (ik vermoed een erg protestanterig tydschrift) van november is heel vriendelyk en waardeerend, en betreurt het dat ik nooit met ‘waarachtige Christenen’ in aanraking ben gekomen!Ga naar eindnoot13 Allerlei kleine dagbladen, zooals de Bredasche CourantGa naar eindnoot14 (catholiek?), de Prov. Geldersche en Nymeegsche Ct.Ga naar eindnoot15 (óók catholiek?), de Dordrechtsche Ct.Ga naar eindnoot16, het Leidsche DagbladGa naar eindnoot17, het Nieuwsblad v/h NoordenGa naar eindnoot18 etc. etc. komen heel waarderend uit den hoek’. Van twee indische bladenGa naar eindnoot19 (ik moest daar van toch een afschriftje maken voor iemand die my daarom had gevraagd - voor myn uitgever, n.l., die my de origineele recensies, die hy ontvangt, toezendt, maar my afschriften daarvan vraagt voor zyn ‘archief’ - en tikte toen maar een paar doorslagjes) gaan hierby de recensies, die ik, by gelegenheid, wel van je mag terug-ontvangen Dat In Opstand niét in den smaak zou vallen van den, in alle opzichten rimpeligen ouden heer Mr Frans Coenen (Groot Nederland, augustus)Ga naar eindnoot20 dat verwachtte ik natuurlyk. De man is zoo dood als een gerookte paling, en myn levend(ig)heid heeft hem hevig geschokt. Ook had ik, om hem te behagen, ‘systeem’ moeten hebben, en ‘formules’. Hy vindt myn ‘rebellie’... ‘zelden haar objekt waard’, alsof hy dat had te beoordeelen en niet ik! Verder ben ik hem te ‘ikkig’, een hoedanigheid waarvan de önpersoonlyke slappeling die hy is, zeker nooit last heeft gehad, evenmin als van ‘levend(ig)heid’. Maar hoe kómt de vent er by om neer te schryven dat ‘Cohen in de beschouwing van zyn eigen deugdzaamheid en der wereld slechtheid is blyven steken’? Ik wist waarachtig niet dat myn eigen ‘deugdzaamheid’ zóó tot uiting komt in myn boek! Het stuk van Barbarossa-Schröder las je. En je weet ook wat de vent my schreef over myn boek, een paar maanden vóór zyn viezigheidje in de ‘Groene’. Maar wat hy my daarna heeft durven vragen, dat weet je nog niét! Ik had hem, in volslagen onkunde van zyn dupliciteit, in een antwoord op een van zyn, vriendelykheid veinzende brieven, zoo terloops | |
[pagina 327]
| |
gezegd, dat hy, als hy op een van zyn vacantie-reizen ‘dezen kant’ uitkwam, eens by ons moest aanloopen. en wat doet de smeerpoes? Op 8 october, dus ongeveer een maand na zyn stuk in de ‘Groene’, heeft hy de onbeschaamdheid my te vragen: Ligt Clos FleurGa naar eindnoot21 op den weg naar Spanje? Ik ben van plan het volgend jaar daarheen te trekken.’ Vind je dat niet prachtig? In den zelfden brief zegt hy, dat hy my ‘de Groene heeft laten toezenden’. Dit was natuurlyk een leugen, want daarvoor zou hy een héél klein beetje zedelyken moed noodig gehad hebben, en toen hy my vroeg of ons huis ‘op den weg naar Spanje’ lag, toen dacht en hóópte hy dat ik zyn stuk niét had ontvangen. Ik kreeg het overigens niet van hém, noch door bemiddeling van de Groene, maar van myn uitgever, die het van een persagentschap ontving. Als ‘Barbarossa’ het in zyn hart heeft om by my aan te komen ‘op den weg naar Spanje’, dan kan hy op een vriendelyke ontvangst rekenen. Ik had den vent wel kunnen schryven wat ik van zyn onbeschaamdheid - of is het ontoerekenbaarheid? - denk, maar dan zou hy, vermoedelyk, in de Groene, een paar aardigheden debiteeren tegen my. Bestond er in Holland, zooals hiér b.v., en in België, een ‘recht van antwoord’, dat een krant volgens de wet verplicht de repliek op te nemen van een, in haar kolommen aangevallen persoon, dan zou my zoo'n grappigheidje van J.C.S. uiterst wèlkom zyn. Want dan zou ik de Groene dwingen, als éénige repliek van myn kant, den tekst op te nemen van den brief, my door J.C.S. bovengenoemd in juni j.l. geadresseerd, en waarin hy met zooveel geestdrift sprak van het boek, dat hy, twee maanden later, zou pogen ‘af te kammen’. Maar waar dit ‘récht van antwoord’ in Holland niet bestaat, en zóó'n Groene zéker niet fatsoenlyk genoeg zou zyn om myn repliek op te nemen zónder dat zy daartoe wettelyk verplicht is, laat ik de zaak maar ‘blauw-blauw’, en zal ik J.C.S. - Barbarossa later wel vinden, in myn twééde deel herinneringen... als dit óóit verschynt. Wat dit aangaat: ken jy misschien tydschriften, die geneigd zouden zyn om een hoofdstuk-of-wat van myn nog te schryven 2de deel op tenemen? Dit zou my aanmoedigen om daarmee te beginnen, en my, overigens, ook welkom zyn uit een pecuniair oogpunt. Want ik ben, zooals dit behóórt by een onafhankelyke natuur als de myne, doodarm. (Dit volstrekt onder óns, hoor, Kramers! Daar zouden te veel smeerpoesen en lafaards plezier van hebben, als ze het wisten.) Ik zit dan ook altyd op den uitkyk naar een krant, of een tydschrift, dat het een of ander van my óp wil nemen. Maar de kansen daarop worden hoe langer hoe geringer. Ik ben van de Telegraaf weggegaan, omdat ik daar niet | |
[pagina 328]
| |
langer kon schryven wat ik dacht, en het verdomde om te schryven wat ik niet dacht! Van de intriges aan die krant, en van de intriganten daar, hoef ik je niets te zeggen. Je weet daar, denk ik, alles van! Ik ben daar nu net tien jaar vandaan, en al dien tyd is het min of meer moeilyk voor my geweest om het hoofd boven water te houden. Gelukkig zyn wy beiden zoo sober als kameelen, het sobere gedierte by uitnemendheid. Niet uit ‘deugdzaamheid’, maar uit aanleg! Dus zonder bizondere verdienstelykheid. Dat is het wat ons, tot nu toe, heeft gered. Maar het wordt voortdurend moeilyker. Daar is geen krant in Holland, die iets van my opneemt. Een paar jaar geleden nog kreeg ik, nu en dan, o! heel sporadisch, een artikel opgenomen in de Haagsche Post. Geen politieke stukken, natuurlyk! Daar is die krant te pro-duitsch voor! Ik had Person,Ga naar eindnoot22 de secretaris der redactie, vroeger eens 'n keer ontmoet in Holland, en daardoor was de ‘relatie’ met de H.P. ontstaan. Hy nam vyf of zes keer een stuk van my op, retourneerde my er even zooveel, als ‘niet geschikt’ voor het publiek van de H.P., maar toonde zich, in het algemeen, wat men in Holland ‘collegiaal’ noemt. Maar hy is een haas, en durft niet veel, wat ik hem, trouwens, niet kwalyk neem. Bref, aan de H.P., waar zy een talryk ‘vast’ redactioneel personeel hebben, en honoreeren, is zoo goed als géén plaats meer voor gelegenheids-medewerkers. Ik kreeg dan ook onlangs weer een stuk terug, en zal nu géén pogingen meer doen by dat blad. Dat Person - je zult hem wel kennen, denk ik - ‘collegiaal’ handelt ten mynen opzichte, bleek my, o.a., een paar maanden geleden, omstreeks half october. Ik had hem, destyds, op goed geluk af, een artikel gezonden over den toen juist overleden ChéretGa naar eindnoot23, de groote ‘affiche’- teekenaar. Hy schreef my, per keerende post, terug, dat hy, geen mogelykheid ziende deze actueele bydrage binnen afzienbare tyd op te nemen, haar had doorgezonden ‘aan onzen collega Johan KoningGa naar eindnoot24, letterkundig redacteur aan de Haagsche Courant. Tot myn genoegen telefoneerde hy my, dat hy het artikel zal plaatsen. Wat het honorarium zal zyn, weet ik niet, maar in ieder geval zal deze tyding je toch welkomer zyn dan een retour-zending.’ Ik vond deze oplossing natuurlyk goed, ofschoon ik het stuk liever in de fatsoenlyk-betalende h.p. had gehad, dan in de Haagsche Courant, die, dacht ik, wel minder scheutig zou zyn. Aan den anderen kant vond ik het idee wel prettig, dat, na deze éérste relatie met de h.ct., my misschien een deur was geopend voor andere bydragen in dat blad. (Ik schryf overal waar ik zeggen kan wat ik wil.) Goed! J. Koning hééft het | |
[pagina 329]
| |
stuk opgenomen - een compacte kolom in het nummer van 19 october - en my een z.g.n. ‘bewysnummer’ laten toekomen. Maar toen ik, een dag of tien later, nog niets had ontvangen in den vorm van betaling, schreef ik dit aan Person, in een briefje dat een ander, my overigens geretourneerd artikel voor de h.p. begeleidde. Person's antwoord was: dat hy Koning myn mededeeling, het niet-ontvangen van betaling, ‘direct had doorgegeven’, en nu vermoedde dat de ‘duiten’ al wel in myn bezit zouden zyn. Toen dit op 30 november, dus ongeveer zes weken na de publicatie van myn stuk in de h.ct. nog altyd het geval niét was, schreef ik aan J. Koning, met verzoek om, met opgave van myn adres aan de Administratie van de h.ct., het noodige te doen. Van-daag, 11 december, heb ik noch antwoord van J.K., wat my minder kan schelen, noch betaling ontvangen! Hoe vind je zulke ‘manieren’? Is dat iets speciaal-Hollandsch-persridderachtigs? Kèn je dien Johan Koning? En wil je my, volstrekt confidentieel!, zeggen wat dat voor een heerschap is? Hoe is zyn reputatie, als hy er zoo iets op na houdt? Wordt hy, als een gewóón redacteur, door de h.ct. gesalarieerd, of krygt hy een bedrag van x-gulden uitbetaald, waarvoor hy het letterkundig byvoegsel van de krant heeft af te leveren en de betaling der bydragen te bekostigen? Is dit laatste het geval, dan zou zyn stilzwygen, en zyn niet-uitbetalen, wat my aangaat, begrypelyk worden, en, tegelyk, volkomen ignobel zyn. Wat my betreft, ik ben heelemaal niet van plan my de enkele guldens, my te goed komend voor myn artikel - weet jy misschien ook wat de H.ct. voor dergelyke bydragen betaalt, of kun je dit te weten komen en het my, strikt confidentieel, natuurlyk! zeggen? ik ben heelemaal niet van zins my dit bedrag door den neus te laten boren. Ook dénk ik er niet aan de tegenwaarde van dit bedragje uit te geven aan porto voor maanbrieven aan den ‘heer’ Johan Koning! Ik zal je antwoord, zyn reputatie enz. betreffend, afwachten - ik ben wel lastig, niet waar? - hem dan nog éénmaal schryven, minder vriendelyk dézen keer, en hem zeggen dat ik, als ik binnen den tyd van acht dagen niet in het bezit ben geraakt van het, by de Haagsche Courant gebruikelyke honorarium voor myn stuk van 19 october, my tot de directie van het blad zal wenden, die, vermoedelyk, van zyn ‘manieren’ niets afweet. Ik heb dien J.K. nooit ontmoet, en weet weinig van hem af. Alleen dit, dat hy, een jaar of tien geleden, in de soldy van K. WybrandsGa naar eindnoot25, de eigenaar-directeur van het N.V.D. van Nederl.-Indië, de Hollandsche Revue redigeerend, op verzoek - of op last - van Wybrands, aan wiens blad ik destyds doorslagjes leverde van myn Telegraaf-artikels, en met | |
[pagina 330]
| |
wien ik - hy, Wybrands, in Indië levend, en ik in Parys, jaren lang in goede verstandhouding had verkeerd - dat hy, zeg ik, de Hollandsche Revue redigeerend, in dat tydschrift een biografische schets van myn persoonGa naar eindnoot26 schreef, en my, ten-behoeve daarvan, om het noodige ‘materiaal’ had gevraagd. Hy schreef my toen dat hy het zich tot een ‘voorrecht’ rekende dit te mogen doen. Ik schreef daarna, in den loop van een jaar of zoo, een of twee bydragen in de H.R. Maar toen K. Wybrands definitief in Parys was komen wonen, en, petit a petit, de verhoudingen tusschen dien gentleman en my tot beneden vriespunt waren bekoeld, toen kon ook Johan Koning geen copy meer van my plaatsen in de h.r. Ik ben hem met geen letter daarover hard gevallen, nóóit! Want ik begryp alles, tot en met lafheid toe, en gebrek aan karakter. Met myn boek, waarvan ik gehoopt - zooal niet verwacht - had, dat het my een honderd gulden of wat, buiten en behalve het betrekkelyk kleine bedrag, dat ik, om te bginnen, van myn uitgever ontving, zou opbrengen, gaat het héélemaal niet, in weerwil van de, in het algemeen uitstekende recensies. (Dit natuurlyk weer confidentieel!). Alles ligt morsdood in Holland, en dus óók de litteratuur, behalve de politie-, detective- en echtbreuk-romans. De uitgever van In Opstand heeft wèrkelyk een commercieel waagstuk ondernomen, door het uitgeven, voor zyn rekening - met apart-betaalde houtsneden nog wel! - van zoo'n önhollandsch, anti-hollandsch, want ‘levend’ boekwerk. En hoe zou hy overgaan tot het uitgeven van een twééde deel, waar het met het éérste zoo'n slakkengang gaat? Het is wèl beroerd! Denk eens na over hetgeen ik je vroeg: of er, misschien, tydschriften in het vrolyke Holland zyn die een paar hoofdstukken uit myn tweede deel-to be willen opnemen. De Nieuwe Gids???? Ik kén daar niemand, evenmin als èrgens anders in de wereld der hollandsche letteren. En myn werk, myn copy, aanbieden, au petit bonheur, aan menschen die ik niet kén, dat doe ik niet, en heb ik nooit gedaan! En mocht je een krant weten, hier of daar, die copy van my wil, dan houd ik my aanbevolen! O! Ja, daar vergat ik byna je iets prachtigs te vertellen. Gedurende myn laatste verblyf in Holland, in mei van dit jaar - wat spyt het my dat ik je niet heb opgezocht, maar je weet waaróm ik dit naliet! - kwam ik, door bemiddeling van Henri Wiessing, in aanraking met den directeur-eigenaar van een provinciaal blaadje. Hy zei my dat ik hem geregeld brieven zou kunnen leveren, twee in de maand om te beginnen. Hy had | |
[pagina 331]
| |
‘alle waardeering’ voor myn werk, dat hy, sedert jaren, kende en volgde. Bon! Een paar maanden later, na onze installatie hier, stuur ik hem een eerste bydrage: een goed, kleurig artikel over Toulon, een van de heerlykste steden waar ik óóit den voet zette. De ellendeling, en de vlegel tevens!, laat my twee maanden zonder eenig bericht, en retourneert my dan myn stuk, dat hy ‘tot zyn leedwezen niet kan plaatsen, omdat het een lofzang is op een oorlogshaven’ - ik had, overeenkomstig de waarheid, maar zonder iets wat op een ‘lofzang’ leek, gezegd dat er oorlogschepen in de haven van Toulon liggen - en hy, in zyn blad ‘met alle kracht in de richting van internationale ontwapening streeft’! De vent is ‘pacifist’, en daar is alles mee gezegd! Is hy, bovendien, vegetariër - hy is er toe in staat! - dan zal, denk ik, in zyn blad óók geen plaats zyn voor, laat my zeggen: een objectieve beschryving van - vertaal ‘lofzang op’ - de veemarkt in Leeuwarden. Met heel veel hartelyks en myn excuses voor myn ‘lastigheid’, t.t.
Alexandre Cohen |
|