Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Aan H.P.L. WiessingGa naar eindnoot1Parys, 7 november '09 4, Impasse Girardon.
Beste kerel,
Je hebt nu myn briefGa naar eindnoot2 ontvangen en weet waarom het my onmogelyk is, héél moeilyk ten-minste, om ‘terug-te-krabbelen’, d.w.z. dat stukje niet in je krant te zetten. Die idioot van een d.H.Ga naar eindnoot3 zou, waar ik dreigde en niet toe-sloeg, met nog méér sans-gêne dan tot nu toe in myn werk gaan knoeien tot dat ik, en dat zal niet lang duren, den boel er by neer gooi. Ik bén, dat is waar, erg in myn schik met myn correspondentenbaantje, was dit ten-minste langen tyd. Verlies ik het, of geef ik het op, dan heb ik niets. Eh bien, ik verkies dat vooruitzicht, en zelfs die zékerheid, boven het vernederende bestaan van een kranten-kerel die met zyn werk laat sollen, en zyn ‘werk-gevers’ naar de oogen kykt. Ik lyd liever honger - als het zoo ver komen moet - dan my te laten ringelooren. Die d.H. is een stinkende, pedante schoolmeester die nu eenmaal niet met zyn ‘pions’-pooten uit myn copie kan blyven. De vent denkt dat-ie voor de klas staat en ‘corrigeeren’ (!) moet. Nu wil ik je dit voorstellen. Luister goed: je gaat, na ontvangst van dezen brief, naar Holdert,Ga naar eindnoot4 die je elken dag, Raadhuisstraat op zyn bureau vindt tegen een uur of elf. Telefoneer voor de zekerheid even om een afspraakje met hem. Zeg hem dat je, naar aanleiding van een door jou van my gereproduceerd artikeltje, een stukje van my hebt ontvangen met verzoek tot opname. Laat hem dat stukje lezen, (liefst in drukproef) en leg hem uit dat je, uit vriendschap voor my, het niet hebt willen plaatsen om geen oorzaak te zyn van mogelyke ‘bisbilles’, verkoeling of breuk tusschen de ‘Telegraaf’ en my (Vertel hem zooveel goeds van my als je zelf wilt). Dat je my in overweging hebt gegeven het stukje niet te plaatsen maar, in antwoord, een telegram van my hebt ontvangen van dezen inhoud: ‘neem rectificatie onveranderd op’. Dat je, in weerwil van dit telegram, myn stukje toch maar niet hebt geplaatst, hoewel je weet dat ik daar woedend om zal zyn. Je komt nu naar hém - Holdert - om hem myn stukje te laten lezen en hem te vragen of hy het erg onaangenaam zou vinden dat je het opnam. In dat geval zul je 't niet opnemen, al word ik nog zoo boos op jou. Heeft hy nu liever dat je 't niet opneemt, suggereer hem dan dat hy my schryft over die zaak. | |
[pagina 305]
| |
(Natuurlyk doe je deze démarche proprio motu, buiten my - die foeterend ‘op den berg’ rondloop - om.) Dit lykt my de eenige practische en gewenschte oplossing van de zaak. Holdert is een charmant mensch die, - hiervan denk ik zeker te zyn-vriendschappelyke gevoelens voor my heeft. Ik ben overtuigd dat hy niets weet van dat verdomde, my-verbitterende geknoei in myn copie. Door jouw démarche verneemt hy dat en ik kom van jou te weten - na je visite aan H. - hoe vast of lós ik sta. (Je moet weten - of schreef ik het je al? - dat ik, in de laatste maanden een keer of drie, vier vehemente protesten indiende, by de hoofdredactie, tegen het gehannes in myn copie.) Ik weet niet of Holdert op de hoogte is van deze eenigszins gespannen verhouding tusschen my en dien uil van een den Hertog, en zou het aangenaam vinden, pour toute éventualité, dat hy er de juiste oorzaak van kende. Voilà. Zeg nu niet dat je niet doen kunt wat ik je, met vriendelyke en vriendschappelyke aandrang, verzoek wèl te willen doen. Je démarche, gegeven de omstandigheden, lykt zoo natuurlyk mogelyk: als vriend (van my) doe je je best om een verschil uit den weg te ruimen dat zou kunnen leiden tot een rupture. Ik laat aan je diplomatie over deze zaak zoo ‘in te pikken’ dat ik er, moreel gesproken, geen veer by laat. Laat niet merken dat je ‘gestuurd’ bent. Voor de rest maak je kennis met een aangenaam, in vele opzichten superieur mensch: Holdert. Onnoodig om van den Hertog te spreken, met name ten-minste. Anders mocht Holdert gaan gelooven aan een persoonlyke ‘piqué’ van my tegen dien vent, die niet bestaat. Ik ben alleen out of my mind elken keer dat ik wat in myn copie verknoeid zie. En waar ik zeker weet dat de vinnige, felle en scherpzinnige Schröder dat niet doet en de inferieuren ook niet, moet ik wel concludeeren tot d.H.'s schuld. Mag ik dadelyk even van je vernemen - briefkaartje - of ik op je kan rekenen? Je bewyst my, in méér dan één opzicht, een grooten dienst door te doen wat ik je vraag. Met hartelyke groeten ook van Kaya, aan jelui beiden t.t.
Alexandre Cohen
p.s. Onnoodig, n'est-ce-pas? Holdert te wyzen op myn pseudo-ònbegrip van de ‘ironie’ die in de verknoeide alinea is blyven hangen. |
|