Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermdAan F. Domela Nieuwenhuisden Haag 22.8.97 80 de Gheynstraat
Nieuwenhuis,
Vrydag-avond laat ontving ik Uw brief, welken te beantwoorden ik gisteren (zaterdag) geen tyd had. Vandaar dat ik hiertoe eerst heden overga. Dat ik in myn schryven aan Uwe vrouw niet overging in détails sproot hieruit voort, dat het niet de inhoud der ‘hatelyke, lasterlyke’ praatjes zelve was die my griefde, maar wèl dat Uwe vrouw zich daaraan had schuldig gemaakt. Immers, van niemand minder dan van haar had ik zooiets verwacht. Maar aangezien Gy wenscht te weten - van Uwentwege trouwens een zeer billyk verlangen - wàt v.d. Veer my heeft verteld, zal ik het U zeggen: Uwe vrouw - en ook uwe beide dochters: deze laatsten ‘nur ganz | |
[pagina 211]
| |
nebenbei’ genoemd, als hebbende, wat die vertellen, voor my en myne vrouw, niet de minste beteekenis - hebben aan v.d. Veer en zyne vrouw gezegd: 1o dat myne vrouw en ik te lui zyn om te werken 2o dat myne vrouw smerig is, den heelen dag niets doet dan op een stoel liggen cigaretjes te rooken, en het huis en huisraad totaal laat vervuilen zonder er ooit een hand naar uit te steken; 3o dat het by ons aan huis zoo'n smerige, vieze boel is, dat een fatsoenlyk mensch er den voet niet over den drempel zou willen zetten. Aldus v.d. Veer.Ga naar eindnoot1 Deze voegde aan zyn relaas toe dat Gy, Nieuwenhuis, tegenwoordig waart, toen al die fraaiigheden aangaande ons werden gezegd, en dat Gy met geen enkel woord zyt tusschen beide gekomen. Toch waart Gy, door Uw bezoek aan onze woning en ons, een paar maanden geleden, in staat geweest te weten dat dit alles laster was. Gy zegt het ‘van v.d. Veer zeer ongepast (te vinden) en alles behalve vriendschappelyk om over den eenen persoon waar hy gastvryheid heeft ondervonden te kletsen by den ander’. - Zeker, dit zou hoogst ongepast zyn geweest en by myGa naar eindnoot2 geen gehoor hebben gevonden. Maar de zaak is geheel anders. Van der Veer heeft niet over Ulieden gekletst, maar my alleen verteld dat er by U over myne vrouw en my gekletst - en hoe! - was. En daarover spreekt gy geen woord van afkeuring uit. (Ik haast my hierby te voegen, dat Gy, op het oogenblik dat Gy my schreeft, misschien niet precies wist in welke termen wy belasterd waren, althans U die termen niet oogenblikkelyk herinnerdet.) Van der Veer heeft in de meest dankbare bewoordingen gesproken van de wyze waarop hy en zyne vrouw by U waren ontvangen en onthaald geworden, maar zeide my dat hy het zyn plicht geacht had, nà een by my afgelegd bezoek - waarby hy, volgens zyn zeggen, de zaak geheel anders had bevonden dan zy hem door de uwen waren afgeschilderd geworden - my mede te deelen, wat er, door Uwe vrouw, over myne vrouw en my was verteld geworden. (Van der Veer deelde my ook mede dat de ‘heer’ van Koert hem, v.d. V. gezegd had dat ik een schurk was, en een verrader daar ikGa naar eindnoot3 vertrouwelyke (sic) gesprekken (?) door hem, ‘heer’ v.K. over mevrouw Nieuwenhuis met my gehouden, had overgebracht aan U en Uwe vrouw - Nu, door den ‘heer’ v. Koert een ‘schurk’ te worden geheeten is eene distinctie die ik op hoogen prys stel. Ik heb v.d.V. toen gezegd waarin myn verraad en des ‘heeren’ v.K. ‘vertrouwelyke gesprekken’ hadden be- | |
[pagina 212]
| |
staan - natuurlyk zonder in het geringste détail te treden of eene syllabe te herhalen van wat de ‘heer’ v.K. over Uwe vrouw heeft gelieven uit te strooien. - Na ontvangst van Uw brief heb ik v.d. Veer schriftelyk uitgenoodigd by my te komen en heb hem den inhoud van Uw schryven medegedeeld, d.i. laten lezen. Ik weet dat ik my, dit doende, niet heb schuldig gemaakt aan indiscretie of onbetamelykheid tegenover U. Van der Veer zeide my toen dat hy, vrydag morgen, U had geschreven en U medegedeeld dat zyne bevindingen ten mynent du tout au tout in stryd waren met wat hem door Uwe vrouw was verteld geworden aangaande ons. Gy hadt dus de oplossing van het raadsel (?) waarschynlyk reeds vóórdat uw brief my gewerd. Dat ik v.d. Veer geloofde was heel natuurlyk: zyn geheel verhaal, zyne houding, zyn toon, alles droeg den onmiskenbaren stempel der waarheid. En wat hem aandreef my mede te deelen wat de Uwen van myne vrouw en my hadden verteld was, blykbaar, verontwaardiging, ontstaan door de ervaring dat men ons had belasterd op de meest boosaardige wyze. Toen ik v.d. Veer dan ook vroeg of hy er iets tegen had dat ik Uwe vrouw over die zaak schreef, antwoordde hy my dat niet alleen hy daar niets tegen had maar zelfs dat ik hem daarmede genoegen zoude doen. Immers zoude hy daardoor de gelegenheid krygen zelven de tegen ons uitgestrooide lasterpraatjes te ontzenuwen. Ziedaar de toedracht der geheele zaak. Ten slotte dit: waaraan heb ik verdiend door de Uwen - in Uwe tegenwoordigheid en zonder dat dit van Uwentwege één woord van afkeuring uitlokte - op dergelyke smadelyke, lasterlyke wyze te worden besproken Met een antwoord op deze vraag zoudt Gy ten zeerste verplichten
Alexander Cohen
Zoudt Gy zoo goed willen zyn Uwen zoon FerdinandGa naar eindnoot4, indien deze nog ten Uwent is, te verzoeken my, voor zyn vertrek naar Australië de boeken te willen toezenden die ik hem leende toen hy my bezocht, eenige weken geleden? Deze boeken zyn: vyf deeltjes van Tolstoï in het Engelsch (ingebonden) en één (gebrocheerd) in het Fransch: La Sonate à Kreuzer. |
|