Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Aan F. Domela Nieuwenhuisden Haag, 29.8.97 30 de Perponcherstraat
Nieuwenhuis,
Ik had geen gelegenheid vóór vandaag te antwoorden op Uw laatste schryven, maar Gy zult niets te kort zyn gekomen door te wachten. Suum cuique! - Ten eerste wilde ik v.d. Veer Uw brief van 23.8. j.l. laten lezen, ten einde te weten te komen wie van U beiden gelogen had. Bygaand schryven van v.d. Veer bevestigt wat ik U schreef in alle opzichten: hy heeft U wèl geschreven, zegt hy, vóór ik dit deed en ik heb niet spontaan aan hem gevraagd ‘wat ze by U over my zeiden’. - 't Komt me wel wat vreemd voor dat Gy v.d. Veer's eersten brief niet zoudt ontvangen hebben. Bewyzen dat Ge dien wèl ontvingt, kan ik natuurlyk niet. Bref, v.d. Veer's nevensgaande brief maakt een einde aan de verwardheden die U zoo te pas kwamen. - Nu de zaak zelve. - Uwe verdediging in Uw laatsten brief vervat is nog erbarmelyker dan de kletspraatjes waar Gy en de Uwen U tegenover ons hebt schuldig gemaakt. Blykbaar geeft Ge U geen rekenschap meer van Uw eigen daden en woorden. Ik zal even Uwe argumenten (!) - dass sich Gott erbarm' over zulke argumenten! - analyseeren om ze U een voor een uit de hand te slaan. Ge zegt 1o.: ...‘En waarom hebt gy juist myne vrouw beschuldigd terwyl gy weten kunt, en natuurlyk ook weet dat myn vrouw nooit ten uwent is geweest (ik cursiveer) en dus niet anders praten (sic) kan dan wat zy van anderen gehoord heeft’ - Summa summarum: Uwe vrouw kletst per procuratie, op gezag. Een vreemdsoortige verontschuldiging, inderdaad. 2o. Gy somt op het rytje af ‘de personnages op’ die by my aan huis zyn geweest en het daar, volgens U, zoo ‘vuil en smerig’ gevonden hebben. - Die opsomming bewyst niets anders dan dat al die luidjes de zekerheid moeten gehad hebben by U en de Uwen een gretig gehoor te vinden voor allerlei kletspraatjes -. Dit pleit niet erg ten Uwen gunste en geeft geen hoogen dunk van het intellectueele ‘Gehalt’ der by U en door U gevoerde gesprekken. My komt nooit iemand met dergelyke praat aan boord en die het deed zou slecht ontvangen worden. 3o. Gy vraagt waarom ik a priori aan de kletspraatjes Uwer dochters | |
[pagina 214]
| |
alle beteekenis ontzeide. Doodeenvoudig hierom: Uwe dochter Johanna is sedert die geschiedenis met haar en Uw waardigen vriend (proficiat!) v. Koert my openlyk vyandig gezind. Bovendien, zy noch Louisa, die meermalen by ons aan huis kwamen deden ooit den mond open betreffende onze zgn. ... ‘smerigheid’. De nu zoo dappere Johanna, zoo ‘kranig’ in 't belasteren en bekladden van afwezigen en in 't schryven van smerige kattebelletjes aan die afwezigen, was blykbaar te laf die personen iets in hun gezicht te zeggen toen daartoe, volgens haar zelven, de gelegenheid schoon was. Immers by die ‘beddegeschiedenis’, toen n.l. Annie niet op dat ‘smerige’ bed wilde gaan liggen, en de ‘kranige’ Johanna ‘er ook tegen op zag’ Annie daarop te slapen te leggen, toen was dan dunkt me de gelegenheid prachtig geweest om uit den hoek te komen en te zeggen: neen, dank je, dat bed is me te smerig! - Zie dat zou ik gedaan hebben. Allen, zonder uitzondering, zyt gy, die my achter myn rug beklad hebt, lafaards. - En houdt Gy my nu waarlyk voor even kleingeestig als Gy zelven toont te zyn, door te veronderstellen dat ik eene wydloopige correspondentie zal op touw zetten, of een conclave beroepen om aan Gouden,Ga naar eindnoot1 Hartogen,Ga naar eindnoot2 Cornelissens en dergelyke vernuften te vragen wat, waarover en waarom zy gekletst hebben. Daar zyn al die luidjes en hun geklets my veel te min voor. Ik zal my beperken tot het uit dat zoodje opvisschen van één slymerig, kronkelend gedierte, n.l. den walgelyken sophist en casuïst Cornelissen (die qualificaties heb ik hem in zyn tronie geworpen, meer dan eens, en ook in Uw byzyn, en Gy kunt hem zeggen ook dat ik ze hierby herhaal). Dat heer heeft te Londen tien of twaalf dagen by ons gelogeerd, en zelfs ons beddegoed met ons gedeeld, waarvan wy hem n.l. de helft afstonden om op te slapen. De lasteraar Cornelissen vond het toen blykbaar zoo ‘smerig’ niet by ons, want hy bleef gedurende al dien tyd by ons en ging noch in een hotel, noch naar een ander logies, omdat hy 't niet zindelyk genoeg vond. - Nu lastert dat perceel met U allen mede, in treffend accoord... en op een afstand!... evenals Gy allen. Dat myne vrouw gezegd heeft, o, herhaaldelyk! dat zy het liefst haar leven zou slyten in een ‘dolce far niente’, een leven van zuivere contemplatie is volkomen waar. Gy hebt hier de erkenning daarvan... zwart op wit. Et après?... Hadt gy daaruit het recht te distilleeren en rond te strooien - met het kennelyk doel van te bekladden en te smaden! - dat zy (en ik) ‘te lui (zyn) om te werken’. Ziet Gy dan het erbarmelyke en mislyke van dergelyke kletspraat waarlyk zelven niet in? O Gy hebt de... ik zal maar zeggen ‘inconscience’, zooals de Franschen het | |
[pagina 215]
| |
noemen (of is het iets ergers?) te zeggen dat het schynt alsof men iemand de waarheid niet mag zeggen. Noemt Gy het: iemand de waarheid zeggen (als het n.l. de waarheid is) als Gy hem achter zyn rug bekladt en bevuilt? Neen de waarheid zeideGa naar eindnoot3 ik U toen ik U destyds, in Uw gezicht en onomwonden myn afkeuring te kennen gaf over de liederlykheid waaraan Gy U, in collaboratie met Uw waardigen vriend v.Koert, hebt schuldig gemaakt tegenover Jeanne Sprenger,Ga naar eindnoot4 in Uw blad. Dat was: iemand de waarheid zeggen. De waarheid zeide myne vrouw U, in Uw gezicht, by U te huis, toen zy over dezelfde liederlykheid U hare meening te kennen gaf. De waarheid heb ikGa naar eindnoot5 U tientallen van malen gezegd en Gy kondt dit niet verdragen daar Gy rood van kwaadheid werd by dergelyke gelegenheden. (Ik wil hier, en passant, even opmerken dat van al de personen waarmede Gy, als publiek persoon en anderszins, omgang gehad hebt, er niemand geweest is, die oprechter en eerlyker tegenover U geweest is als ik. Dit weet Ge en... Gy bekladt en bevuilt my achter myn rug.) - En al was nu alles waar, letterlyk waar, wat er by en tot, en door U gezegd is omtrent my, dan nog hadt Gy het niet mogen vertellen. Als Gy een greintje moed had bezeten dan hadt Gy my dat alles moeten zeggen. Ik zou U dan, suivant mon bon plaisir, aangehoord of niet aangehoord, geantwoord of niet geantwoord hebben. Maar dit alles is niet waar. Hadt Gy gezegd dat het by my geen ‘hollandsch’ maar wel een boheemal huishouden was... dat wy op den grond vaak zaten en aten, en, o gruwel, zelfs languit lagen dan hadt Gy de waarheid gesproken en ik zou daarover niet in het minst verstoord geweest zyn. Maar dat het smerig en vuil by ons is, of was, is een laaghartige, liederlyke leugen en die het beweert eenGa naar eindnoot6 lasteraar. En nu de potsierlykste phrase uit geheel Uw ellendigen brief: ... ‘eindelyk gaat ons Uwe leefwyze niet aan, maar nu Gy er ons in mengt (ik cursiveer) nu zyn wy wel verplicht er over te schryven’. - Maar dat is de taal van iemand die totaal ontoerekenbaar is. Heb ik U ‘er’ in gemengd of hebt Gy U met myne leefwyze bemoeid (waarmede Gy, volgens U zelven, niets te maken hebt!) en my beklad? Blykbaar weet Gy zelven niet wat Gy zegt en schryft. - Verder beklaagt Gy U in Uw eersten brief aan my en ook in Uw schryven aan v.d.Veer - dat vóór my ligt! - dat Gy het ‘van v.d.Veer onaangenaam vindt, en weinig passend en vriendschappelyk dat hy, zonder reden, zou gaan vertellen aan der-den wat Gy (wy) van hem gezegd hadt (hadden)’ - In weerwil dus Uwer aanstellery als would-be-iemand-de-waarheid-zegger, schynt Gy er | |
[pagina 216]
| |
drommels weinig op gesteld geweest te zyn dat die ‘derde’ te weten kwam wat Gy gezegd hadt. Hoe moedig alweer! - Gy zegt tot van der Veer: ‘En dat terwyl wy er zelven niet by waren (ik cursiveer) zoodat wy niet de gelegenheid hadden ons zelven te verantwoorden.’ Maar was ik er dan by, O oprechte, iemand-de-waarheid-zeggende, en, bovenal, dappere, Nieuwenhuis toen Gylieden my beklad en bevuild en belasterd hebt? Begrypt Gy dan niet hoe Gy Uzelven overlevert en afmaakt met dergelyke onzinnige tirades Gy beweert dat wat er by U gezegd is geworden over my en myne vrouw, (in onze afwezigheid) niet smadelyk was. Wat was het dan wèl? Was het vriendschappelyk, was het hartelyk, geschiedde het met het doel ons te doen stygen in de waardeering (waar ik geen bliksem om geef!) Uwer toehoorders? Was het uit belangstelling in ons dat Gy de vrouw van v.d.Veer myn huis en huishouding zóó hebt afgeschilderd dat ze niet by my durfde komen (iets wat me overigens geen steek kan schelen daar de vrouw van v.d.Veer me niet het minste belang inboezemt... hetgeen ik v.d.V. heb gezegd, in zyn gezicht en niet achter zyn rug verteld.). Ik schreef meer, veel meer dan ik oorspronkelyk van plan was. Ik zou alleen myne walging hebben willen uitdrukken over Ulieden lafheid en erbarmelykheid. Maar per slot van rekening vind ik het goed U te hebben geschreven zooals ik deed. Ten bewyze hoe weinig my de inhoud Uwer lasterlyke kletspraat bezwaart of grieft diene het volgende: Donderdag was ik by den heer Valk,Ga naar eindnoot7 waar v.d.Veer logeert, om dezen laatsten te spreken en Uw brief te laten lezen. De heer Valk kwam binnen terwyl wy die zaak bespraken en vroeg of het zaken van discreeten aard waren die wy behandelden. Ik antwoordde ontkennend en las in tegenwoordigheid van den heer Valk de heele correspondentie voor, inclusief het vieze kattebelletje van de dappere Johanna, die zich by 't opstellen daarvan stellig uitgesloofd heeft om my onaangenaam te zyn. Ze ziet hoe weinig ze geslaagd is. Ik eindig dit schryven met den oprechten wensch dat Gy eens zult geraken tot inzicht van het verachtelyke en laffe Uwer handelwyze jegens my en tot den moed dit te erkennen.
Alexander Cohen
't Kwam me raadzaam voor van dezen brief copie te houden. |
|