Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermdAan F. Domela NieuwenhuisLonden, 13.9.94 59 Thorngate Rd Maida-Hill w.
Waarde vriend,
Uw brief v/d 5.9.94 ontving ik eerst heden avond. Gy hadt dien namelyk nog geadresseerd aan myn ci-devant domicile in Adpar Street, waar ik sedert een paar maanden reeds niet meer woon, en waar ik slechts van tyd tot tyd heenga om naar eventueele brieven te vragen. Ik wil nu uwen brief geregeld beantwoorden. Het spyt my erg, en zelfs viel my erg tegen dat er niets voor my te vertalen valt voor 't blad, want ik had er erg op gerekend. Wy zitten er op 't oogenblik beroerd voor. Myne vrouw heeft letterlyk niets te doen, daar al hare klanten de stad uit zyn - 't is het jaarlyksche ‘season’ - en niet vóór einde september half october terugkomen. Wat my aangaat, hoe ik ook zocht sedert myne komst hier, ik vond nog letterlyk niets. 't Schynt ongelooflyk en toch is 't zoo. Daarby komt dat ik vervloekt het land heb aan Londen en aan de Engelschen. Wat 'n akelig volk - vooral in vergelyking met de Franschen, meer speciaal de Paryzenaars. In geen land ter wereld heb ik zoo 't ‘land’ gehad als hier sedert de 10 maanden dat ik er ben. Gy spreekt verwytend van myne ‘afmakery’ van Cipriani.Ga naar eindnoot1 Ik geloof dat hy zich zelf afmaakte. ‘Afmakery’ bestaat n.l., myns inziens, niet in het vermelden der feiten (zooals ik gewoon ben te doen), maar wel in het dwaze en dikwyls verachtelyke optreden van sommige personen zelven. Wat betreft myn dwepen met Hasdrubal, ik geloof dat gy u hierin vergist. Herinner u maar eens hoe ik u, tydens uw laatste bezoek in Parys - in Mei 1892, by de inwyding der ArbeidsbeursGa naar eindnoot2 - reeds een alles behalve vleiende beoordeeling van C. als publiek persoon meedeel- | |
[pagina 77]
| |
de. Toen C. pas in Parys kwam in 1889, was ik, ‘geloovend op gezag’ helaas - een ding waaraan ik thans niet meer doe - met de beste en meest symphatieke gevoelens bezield jegens C. Na evenwel gedurende langeren tyd in aanraking met hem te zyn geweest smolt als sneeuw voor de zon myne vriendschap weg en maakte ze plaats voor een soort erbarmelyk medelyden. Dit bleef voortduren tot de interview verscheen in de ‘Eclair’ die myn medelyden in verachting deed verkeeren. Wel is waar tracht nu C. in de ‘Secolo’ en andere bladen de zaak anders te doen voorkomen, maar ik blyf beslist by myne overtuiging dat hy in de geest gesproken heeft, weergegeven in bedoeld interview. Hy vertelt nu dat de publikatie dezer interview een valstrik der politie was om hem uit te lokken tot een strafbaar protest. Maar hoe dit te rymen met het feit dat hy, C., één dag voor zyn vertrek naar Brussel, al weer zyn hart uitstortte in de ‘Eclair’. Waarom dan juist dit blad verkozen boven een paar honderd andere te Parys verschynende, wanneer hy denkt dat het zich leent, op directe wyze, tot een politie-provocatie? Neen, dit zyn allemaal laffe uitvluchten. Ziende dat ieder eerlyk revolutionnair hem den rug toekeerde wegens dit vuile interview, bedacht hy iets om zich er uit te redden - vandaar zyn tegenwoordige houding. - Wat C. vroeger heeft uitgehaald verontschuldigt zyne tegenwoordige daden niet. Bovendien, al het moois wat er van hem verhaald wordt komt hoofdzakelyk uit zyn koker. Hebt gy het boekje niet gelezen van Madame Emilie de Musien: ‘Amilcare Cipriani, la Romagna et le peuple italien’. C. heeft daartoe zelven de hoofdbronnen geleverd en ik heb menigmaal als ik pessimistisch gestemd was dat boekje uit myn koffer opgedolven om myn zinnen wat te verzetten. Eén ‘humbug’ van begin tot einde. In Italië is C. niet anders geweest dan 'n instrument der oppositie, toen hy nog in de kast zat. Volgens de Malatesta'sGa naar eindnoot3 en tutti quanti-politiciens en intriganten tusschen haakjes! - is C. niet anders dan een instrument. ‘Cipriani, c'est un drapeau. Et c'est tout.’ Ziet daar wat die lui zeggen, wanneer ze, en ‘petit comité’, eens by uitzondering een eerlyke bui hebben. - In myn eerstv. Par. Brief zal ik antwoorden op uw entrefilet betreffende myn ‘afmakery’ van C. De publieke handelingen, van publieke personen mogen en moeten in het publiek besproken worden, naar waarheid en zonder attenuatie. Dat is myne meening. VliegensGa naar eindnoot4 optreden heeft my niet in 't minst verwonderd. Wat my steeds wèl verwonderd heeft was uw vertrouwen in hem. De man heeft my altyd de heftigste antipathie ingeboezemd en maakte op my den indruk van een heerschzuchtig en onoprecht mensch. De valschheid | |
[pagina 78]
| |
zag hem de oogen uit. Ik bewonder uw optimisme - behouden in weerwil van zóó'n langdurig partyleven. My komt zoo iets doodelyk voor. Als men de menschen goed leert kennen, dan moet het oordeel over hen m.i. al heel weinig vleiend zyn. En het partyleven vooral is in myne oogen iets vreeselyks. Ik beklaag u soms innig als een oprecht vriend die zyn vriend z'n eigen leven ziet vergiftigen. Vindt ge niet dat Emile Henry (ja, gy hebt hem gezien dien avond by S.Ga naar eindnoot5) gelyk had waar hy schreef:Ga naar eindnoot6 ‘J'aime les hommes dans leur humanité, et pour ce qu'ils devraient êntre; je les méprise pour ce qu'ils sont.’ Iets anders: Schryf my niet meer aan myn tegenwoordig adres en voordat ik u een ander adres en anderen naam opgeef. De politiezwynen die zoo stom waren dat ze sedert myn aankomst hier m'n adres niet eens wisten uit te vinden - ze vroegen er overal naar een paar weken geleden nog, maar niemand wist het - zyn er nu toevallig achter gekomen. Zaterdag l.l. namelyk heb ik gevecht moeten leveren aan myn huisbaas die my 't leven verbitterde omdat ik hem een paar weken huur schuldig was. Hy wilde myne vrouw met geweld verhinderen het linnen te wasschen in het gemeenschappelyk ‘washinghouse’ en, om het vuur uit te maken, duwde hy haar op zy. Daarop vloog ook hy op onzachte wyze tegen een muur en een duel met een paar stukken yzer volgde; resultaat: twee bebloede koppen, dreigen van myne vrouw met een pistool, een door haar ingeslagen glasruit, stukgesneden hand, standje, politie in huis en by slot van rekening een paar mouchards en permanence daarbuiten. Ik moet nu weer verhuizen maar kan niet omdat ik geld schuldig ben. Ik zou er uit willen trekken zonder te betalen met behulp van eenige kameraden, maar dat is nu ook onmogelyk geworden. Sedert zaterdag ontvang ik myne brieven nu geregeld met 24 à 48 uren vertraging daar de mouchards die eerst lezen moeten. 't Is waar dat ze ze netjes weer toemaken met een bruin en kleverig speeksel, waarschynlyk voortvloeiend uit tabakpruimende smoelen. Erg lollig. Kan R.v.A. my een gulden of twintig sturen, dat zou my hoogst welkom zyn, want ik verwacht ieder oogenblik een ‘broker’ of te wel deurwaarder in huis. Maar ik ben weinig geneigd myn rommeltje te laten weghalen zonder krachtig protest en de gevolgen zouden voor my heel onaangenaam zyn. Liefst, en zoo mogelyk, vermyd ik dit dus. - Kryg ik wat geld, dan stuur ik wat heel moois van TolstoiGa naar eindnoot7 er voor op. Ik verlangde van R.v.A. nooit iets voor niets en leverde steeds werk voor 't my van 't blad voorgeschoten geld. Kan en wil men my uit den nood helpen, laat men dit dan doen per aangeteekende brief, aan myn tegen- | |
[pagina 79]
| |
woordig adres nog, maar zoo spoedig mogelyk en liefst vóór Maandag. 't Zou goed zyn er een officieel schryven by te voegen, op papier met gedrukt hoofd van R.v.A., waarin my gezegd wordt dat de administratie, voor de door my geleverde vertaling van wat gy wilt (Tolstoï's ‘Patriotism and Christianity’ b.v.) my dat geld zendt. Groeten aan de uwen, aan Corn. e.a. -
van uw vriend J.A. Cohen |
|