verder gaan, over het grachtje door de bres in den groenen zandwal, waar onze stappen holler geruchtten.
Maar achter de wal, schrijdend over den knarsigen grintweg, als een vaalwit lint lijnend naar rechts en naar links, waren wij als voor een verlaten vesting.
Zware walstrekkingen van glooiend dofgroen tegen het geweldig-grauw der wolkelagen, stonden op achter een breed, loodspiegelend water. Zij hoekten vooruit en weken terug en lijnden terzijde af, tot waar de ingaande hoek van den lageren buitenwal hen onzichtbaar maakte. En overal stond beneden die looden spiegel van het watervlak een gelijke vestingwal, omgekeerd, zuivergetrokken en gekleurd, met de grijs-steenen onaantastbare basis, de vierkant gapende schietgaten, en dieper de groene glooiing en ook wat boomeloof dat wollig pluimde er boven uit.
Een lang houten bruggetje op palen als op pooten, voerde over het water de vesting in en de palen verlengden zich nog in het tegenbeeld.