De stad ligt rustig in tevreden kalmte.
Vele menschen gaan, menschen volgend, menschen kruisend.
Men hoort hun stemmen geruchten, fijn-duidelijk, stemmen opbrommend en heenroezend door den jongen ochtend, nu niet verdoofd door onverschillig wagengeraas.
De mannen en vrouwen stappen deftig. Stemmige Zondagsernst op de kalme gelaten, de tevreden lichamen in de voorzichtiggedragen Zondags-kleeren, die in hun verzorgdheid het zelfgevoel der menschen verhoogen.
En dat tot schade van hun genietbaarheid, zeer zeker.
In de straten is het nu veel anders dan op weekdagen. Zij zijn als gangen met dichte wanden, waardoor onophoudelijk menschenscharen trekken. De huizen nu alle strak-gesloten, stemmig-stil; de winkelramen dicht als gesloten oogen. Zoo droomen ze tegen elkaar aan, dof en nu zonder persoonlijkheid.
Enkele winkeldeuren openen en uit het hol-schemerig binnen treden, aarzelig, de