wonderd over zoveel mededogen, vroeg: waarom? antwoordde zij:
‘Omdat ook ik moeder ben. Mijn zoon is gestorven aan het kruis.’
Bij dat woord kruis was de onbekende opgerezen.
Haar gelaat was doodsbleek geworden; zij stamelde:
‘Mijn zoon is óók gestorven als een gevloekte: ik vond hem verhangen langs de weg.’
Was het mogelijk? De smart dier vrouw was dus in alle opzichten gelijk aan de hare, en Johannes had dus ten onrechte gezegd, dat háár smart groter was dan enige andere op aarde?...
O, vreemde ontmoeting van twee rampzaligen, van deze twee zusters van leed en tranen. Van ieder harer was de gestorvene het énige kind geweest, de zielsgeliefde zoon, tot man opgegroeid, en heengegaan in de volle kracht zijner dertig jaren. En ieder harer had in haar ziel dat ontzettende beeld, de ene van een gekruisigde, de ander van een zelfmoordenaar.
En Maria niet achtende haar eigen smart, beklaagde deze ongelukkige, die geen steun ter wereld meer had, geen geloof, geen moed, geen troost.
‘Hoe is de naam van uw zoon?’ vroeg zij. ‘Ik wil die weten om hem te gedenken in mijn gebeden, en uw zoons zaak te bepleiten bij God.’
Toen stond de vrouw aan de slootkant op, en met verwrongen lippen, als kwelde haar de herinnering aan een ontzettende verschrikking, stamelde zij:
‘Judas.’
De moeder des Verlossers werd zeer bleek. Een rimpel gleed over haar voorhoofd; toen, na een korte poze van stilte, stak zij naar de rampzalige haar beide handen uit en sprak:
‘Steun op mij, arme moeder. Keer, gelijk ik, terug tot de ledige haard. Gij zult daar beter kunnen wenen.’
De nacht was gedaald, een zachte, geurige Lentenacht.
Zij aan zij sloegen de vrouwen de weg in naar Jeruzalem. De stad sliep; men hoorde niets dan in de verte de verlaten honden, die huilend in het gebergte dwaalden, en de raven, krassend op de heuvel Golgotha.
En de smart eerbiedigend dier twee, één door het lijden, bleef de discipel achter in de Hof der Olijven, om nog te bidden.
Maar lange, lange tijd zag hij ze na in het maanlicht, de moeder van Christus, steunend met haar arm de moeder van den verrader.
Henri de Forge-Nellie.
Uit: Stralen van één licht.