De tuin der fantasie
(ca. 1935)–Frans Coenen, W.G. van de Hulst, G. Schrijver, J.B. Schuil, Theo Thijssen– Auteursrecht onbekend
[pagina 107]
| |
In het Collosseum.Wij bevinden ons in het Collosseum, het ontzaglijk grote amphitheater Flavii, een geschenk aan het Romeinse volk van de keizers Vespasianus en Titus. De grote ruimte, die 87000 toeschouwers bevatten kan, is proppend vol. Zowel de zetels der senatoren en aanzienlijken, als de stenen banken voor het volk bestemd, zijn alle bezet, en al die duizenden lachen en juichen, in afwachting van het schouwspel, dat hen wacht; allen branden van ongeduld, om straks enige weerlozen te zien worstelen tegen de klauwen en tanden der wilde dieren, om de trillende spieren te zien wegkrimpen onder het ijzeren gebit der uitgehongerde monsters, om zich in hun machteloze weerstand te vermeien, en bij de stervenskreten te juichen... Het arena is voor deze gelegenheid door middel van rotsblokken en heesters in een heuvelachtig bos herschapen. Aan de beide zijden ziet men in de wand donkere openingen, door ijzeren traliewerk afgesloten. Van tijd tot tijd klinken er uit die holen rauwe kreten, een donderend gebrul of een afschuwelijk gehuil, en telkens als die tonen zich doen horen, dan zwijgen de duizenden stemmen en men staart elkander aan met veelbetekenend gebaar... Maar het volk wordt ongeduldig. Onstuimiger klinkt het geroep en geschreeuw, en het zwelt daverend aan, en het barst los in een enkele kreet: De bestiarii, de bestiariiGa naar voetnoot1). En andermaal zwijgen plotseling die stemmen, want de deur aan de zuidelijke zijde van het arena is opengegaan. Daar zijn ze, de bestiarii! Door enige krijgslieden begeleid, betreden een grijsaard en een jonge man het arena. Het zijn Ignatius en HermesGa naar voetnoot2). Ja, Hermes is ditmaal getrouw gebleven. Zijne moedige daad in de kerker was niet het gevolg ener ogenblikkelijke opwinding, maar het kloekmoedig besluit van één die had geleerd voor het hoogste goed alles, ook het leven en de ere der mensen, gering te achten. Hij is standvastig gebleven, en nu, (ook hij is immers geen Romeinsch burger), nu gaat hij met zijn geliefden leermeester sterven. Zwijgend geleiden de krijgslieden de beide slachtoffers naar het midden van het arena, op een kleine open plaats, daarop verwijderen zij zich in alle haast. | |
[pagina 108]
| |
Aller ogen zijn nu op het tweetal gevestigd, maar de beide martelaren bemerken het niet. Hermes is neergeknield aan Ignatius' voeten; deze heeft zijne handen gelegd op het hoofd van zijn leerling en de ogen ten hemel geslagen. Men ziet zijne lippen bewegen. En de ijzeren valdeuren schuiven knarsend omhoog, en met woest gebrul en akelig gehuil storten de rossige Afrikaanse leeuw, de gestreepte tijger uit Azië, de lompe beer der Pyreneën, met verscheidene wolven, hyena's en panters het arena binnen, en verspreiden zich in de lanen van het kunstmatig landschap, snuffelend en zoekend naar hun weerloze prooi. Een gemor van teleurstelling gaat er op uit het volk. Hoe heeft het wild gedierte de reuk verloren? Het brult, en jankt, en grijnst de toeschouwers aan, maar 't is, of het zijn buit niet bespeurt. Maar zie, zie, die panter rent het pad in, dat naar de veroordeelden henenleidt. Zie, hij houdt stand, zijne ogen fonkelen bloeddorstig, ha - hij heeft zijn prooi in het oog. In ademloze stilte zien de toeschouwers, hoe het wilde dier onder dof gegrom op de buik nadersluipt, hoe het de machtige leden kromt, en... Ha, een sprong, - een woest gebrul - een hartverscheurende schreeuw - het gold den jongste van de twee! Met woeste vreugde ziet het volk de laatste machteloze worstelingen van het lillende slachtoffer. Weldra houden ze op! En nu de oude! Ha, versmaden de dieren zijn verdord vlees? Dan naar het kruis! Naar het kruis! 't Is niet nodig. Ignatius heeft de laatste blik van zijn leerling opgevangen. Nu staat hij daar met gesloten ogen, en wacht gelaten zijn lot af. Zijne lippen murmelen slechts een: Kom haastig. Heer, ja kom, Here Jezus! Hij hoort noch de bloeddorstige kreten der menigte, noch het gehuil van het wild gedierte; hij hoort niet het dreigend, waanzinnig gelach, dat daar achter hem klinkt... Ha, die gevlekte hyena, die den oude van achter sluipend is genaderd, heeft hem tegen de grond gesleurd en verdedigt nu zijn buit tegen een paar wolven. Zie nu dien leeuw, hij verdrijft ze, ha... En terwijl de wilde dieren onder hongerig gehuil elkander de bloedende ledematen der martelaren betwisten, verkondigt het daverend gejuich der toeschouwers, dat het bloedig treurspel is afgespeeld, terwijl er hier en daar reeds stemmen opgaan, die roepen om de venatores, de zwaardvechters, die nu op hun beurt de dieren moeten bekampen. | |
[pagina 109]
| |
Zo stierf Ignatius van Antiochië, een man, die zijn Heer vurig liefhad, moedig gestreden heeft voor de Waarheid, en zijne belijdenis met bloed heeft bezegeld.
G.C. Hoogewerff. Uit: De Martelaars der Eerste Christengemeente. Uitg. G.F. Callenbach - Nijkerk. |
|