Weet je nog, moesje!
Zeg, weet je nog, Moesje, als kind in je armen,
Ik lag met m'n snuitje naar boven gekeerd?
Je knikte me toe met een glimlach vol liefde,
En hebt me veel prachtige versjes geleerd.
En weet je nog, Moesje, als knaap in m'n bedje,
Ik lag en ik had je terdege gefopt;
Je dreigde: ‘Jou ondeugd!’ en lachte vol liefde,
En knuffelend werd ik dan zacht toegestopt.
En weet je nog, Moesje, als jongske op school nog,
Ik thuis kwam met gaten in broek, sok en buis;
Je knorde dan even, maar lachte vol liefde;
Een traantje verscheen; ik werd stil als een muis.
En weet je nog, Moesje, als vlegel van zestien,
Vertelde ik schuchter met 'n kleur als pioen,
Van een meisje met vlechtjes; je lachte wat, fijntjes
En luisterde stil naar mijn schooljongens poen.
En weet je nog, Moes, na mijn schooleindexamen;
Wat was je gelukkig, tevreden en blij.
Je streelde m'n haar zacht en lachte vol liefde.
Als ik van m'n plannen, m'n toekomst iets zei.
En weet je nog, Moesje, na jaren en jaren;
Toen kwam ik terug met veel geld uit de Oost.
Je rimplig gezicht met een glimlach vol liefde,
Dat was toen mijn enige, waarlijke troost.
Want, weet je nog, Moesje, m'n vrouw was gestorven,
M'n zoons waren beiden gedood in de strijd.
Maar Moesje, jouw glimlach, die glimlach vol liefde,
Verzachtte m'n lijden, m'n moedeloosheid.
En weet je nog, Moes, maar... hoe zou je nog weten;
Je bent al zo lang geleê henen gegaan.
Alleen de gedacht' aan je glimlach vol liefde,
Verlicht nog mijn doelloos, verdrietig bestaan.
Uit: Astra.
Han König.
|
|