‘Zie het kleine niet voorbij, Prinses Myra! Je ogen waren gewend alleen te kijken naar wat mooi en groot en sterk was! Het onaanzienlijke, het zwakke, mismaakte, stond je tegen. Heb je niet met je speelgenoten, den kleinen gebochelden en zwakken tuinmansjongen gehoond en uitgelachen, die door je vader's goedheid in dienst genomen was? Die ben ik. Zoek me dan!’
‘O! o!’ huilde de prinses. ‘Ja, ik weet het. Ik heb je uitgelachen, arme, mismaakte Winny. Maar, och, ik ben genoeg gestraft. Die drie maanden in dit kasteel zijn een marteling geweest en denk eens aan de smart die ik heb, nu ik zo wreed gescheiden ben van mijn lieve ouders. Help me toch, Winny. Vergeet en vergeef en red me!’
‘Zoek me dan, Prinses Myra met de gouden haren en de mooie blauwe ogen. Zoek me, Prinses Myra, geef je mooie ogen de kost en weet het kleine, onaanzienlijke te vinden.’
Handenwringend boog de prinses zich verder nog uit het venster.
‘Ach, ik vind hem niet,’ weeklaagde ze. ‘Hoe zou hij ook te vinden zijn, tussen de rozen.’
‘En toch kun je er me vinden, mijn blonde prinses. Tussen de volle, rose rozen, die je hun geuren toezenden kun je den verschrompelden, kleinen Winny vinden. Zoek dan!’
Alsof haar ogen erheen getrokken werden, zo keek Prinses Myra opeens naar het éne dorre, verschrompelde blaadje, dat aan een tak vol rozen en frisse bladen zat. En terwijl er volkomen windstilte was en alle rozen en rozenbladeren onbewogen waren, begon plotseling dit ene verdorde blad, dat groezelig aandeed tussen alle frisheid, te bewegen.
Toen strekte Prinses Myra haar kleine, blanke hand uit en streelde ze zacht over het verschrompelde blad. Er voer een rilling doorheen en het viel naar beneden in de hof.
En op hetzelfde ogenblik, dat het blad naar beneden viel, stond voor Prinses Myra's verbaasde blikken een ruiter te paard in de hof en een haar bekende stem zei: ‘Spring naar beneden, Prinses Myra, ik vang je op!’ En toen hij haar zag weifelen drong hij aan: ‘Vlug, spring! Ik vang je!’ Ze liet zich vallen en kwam juist zo terecht, dat ze voor hem in het zadel kwam te zitten. Hij gaf het dier de sporen en voort, voort snelde het in wilde ren tot het eindelijk stil hield voor het kasteel van Prinses Myra's vader.
Toen tilde de ruiter haar van het paard en hij droeg haar binnen en toog met z'n lichte last regelrecht naar de grote zaal, waar eenzaam en bedroefd haar ouders zaten.
‘Vader! Moeder!’ kreet de prinses en toen omsloten haar de armen van de gelukkige ouders en voelde ze zich veilig in de koestering van dit warme nestje.
‘We hebben de vijand overwonnen, ons land is behouden, maar onze grootste schat moesten we missen,’ zei de koning en z'n stem