dachten, als zooveel edele vlinders, het uiterst vaag belijnde voorwerp van de aandacht. Niets behoeft zuiver gesteld of scherp omschreven te worden in den aanvang en is niets derhalve te ver van huis of te zeer buiten de orde in hetgeen volgt. Aldus komen er vaak reeksen aforismen, die met het behandelde alleen verband houden voor wie in den dwaaltuin des auteurs gedachten eveneens thuis is en zijn grillige verspringingen of barokke associaties kan meemaken. Wie dat niet kan, dient de zaak voor kennisgeving te aanvaarden. En zich te troosten met de verklaring door den schrijver zelf van zijn procédé afgelegd. Hij heeft het over Aandacht. ‘...De slechte verbeelding..., zet in bastaardvorm de aandacht voort. Zij houdt onze gedachten bij het beschouwde voorwerp, maar roept te kwader ure onze vindingrijkheid op, die aan dat voorwerp gedachten gaat ontleenen, welke de lijn onzer oorspronkelijke gedachten verlaten en ons vol ijver doen snellen naar een punt dat met de vorige bedoeling van ons aandachtig denken geenszins
samenvalt.’
Zoo gaat het, vrees ik. Overigens is de geest die deze dingen wrocht, voorzeker geen vulgaire, zij het dan ook soms wat troebel. Of moet men hier juist van geniaal spreken, van de allerdiepste intuitieve duiding? Deze literatuur heeft vele stralende facetten. Of moet men hier liever van bolle spiegels spreken?
De toekomst zal het misschien openbaren, maar intusschen is de lectuur van dit boekje al erg vermoeiend vanwege onze ‘slechte verbeelding’ en de ‘te kwader ure opgeroepen vindingrijkheid’, die maar nauwlijks van commentaren zijn af te houden.