barend verlangen, dat spoedig ineen moest zinken, maar dat hij in zijn ongemeene beteekenis voor ons cultuurleven heeft geschetst. In Frans Coenen kreeg de Nieuwe-gidsbeweging haar bepaling en eigenlijk haar einde.
De nieuwe problemen die rezen, waren problemen van algemeen-maatschappelijken aard. Het was vooral het allerwege groeiend collectivisme van onze dagen, dat Coenen voor zich zag als een onvermijdelijke ontwikkelingsfase, en dat hij, zoolang hij adem had, met zijn spitsen spot, heeft bekampt. Van de bezinning, die op de beweging van '80 is gevolgd, werd Coenen een essentieele factor. Terwijl Carry van Bruggen de moderne levens-verschijnselen wijsgeerig en historisch verklaarde, hield Coenen zich bezig met zijn korte, voorname journalistieke karakteristieken in ‘de Groene’, die tot het beste behooren wat ooit in de Nederlandsche pers verschenen is, en schreef hij in ‘Groot-Nederland’ zijn uitvoeriger, behoedzaam-doordachte essays.
Al deze belangrijke geschriften onderscheiden zich van het werk van jongere tijdgenooten als Greshoff en Terbraak, doordat het vernuft niet om het vernuft werd gediend, maar steeds een objectief en aan diepere probleemstelling verbonden natuur droeg.
Wijze en humorist.
Het eigene, in den stijl van den essayist Coenen, was zijn geniale aanpassing aan de gewichtigheid van onzen volksaard. Hoe de stadhuistaal en de looze deftigdoenerij, de statige burgerlijkheid van onze manieren aan te wenden is tot een exces van ironie, daarvan heeft Frans Coenen het geheim gekend. Het is zonder voorbeeld in onze literatuur. Hij had het gemoed van den wijze, hij had het effen gelaat van den volmaakten humorist.
Er valt te vreezen, dat deze ongemeene mensch, aan wien het peil gekend kan worden, waarop de Nederlandsche geest zich nog in onze dagen bevond, in de laatste maanden van zijn leven meer geleden heeft, dan in woorden te zeggen valt. Maar met den dood was hij vertrouwd. Hem zijn de verzwakking en ontaarding van den ouderdom bespaard gebleven. Hij was waaksch, intelligent, en... ‘bij’ tot het laatste. Hij, die zich nooit opdrong, was het middelpunt van vrienden die hem genegen waren, van nieuwe vrienden, die hij voor zich gewonnen had door zijn vernuft maar, vooral door zijn menschelijkheid, een jongere generatie, die gaarne omverwerpt, erkende hem. Hij stond, met zijn volle critische vermogen, midden in den tijd. Zoo is hij gestorven. Koninklijk.