‘Studiën der Tachtiger Beweging’ over dien laatsten opbloei der Renaissance precies dat gezegd heeft, wat er gezegd moest worden. De andere beschouwingen over den Nieuwen Gids, die kwamen en zullen komen, zijn herhaling of breedsprakige commentaar.
Hij had zijn feillooze diagnostiek niet kunnen geven, indien hij aan de beweging van '80 zelf deel had gehad. Coenen heeft nooit geloofd aan de visioenen die het ‘Holland in de vaart der volkeren hoog opstootende’ geslacht voor zijn opgetoogen oogen aanschouwde, maar de versombering, die den romancier Coenen, den auteur van ‘Een Zwakke’, ‘Bleeke Levens’, ‘Zondagsrust’ wordt toegeschreven, had met de romantische versombering, waarin het Nederlandsch realisme tijdens den overgang der eeuwen een tijdlang verviel, niets uit te staan. Wie, bijvoorbeeld, het tranen-doordrenkte werk van een schrijver als A. Aletrino naast de romans van Coenen legt, wordt getroffen door het verschil. Nimmer verdrinkt bij Coenen zelfs de gevoeligste waarneming in het lyrisme. Wat Coenen in zijn scheppend proza gaf, was geen elegie, maar enkel een conclusie. Indien menschen en dingen van hun wanen worden bevrijd, dan zien wij ze armelijk en lijdend aan een smartelijke of potsierlijke onvolkomenheid. Dit is zoo omdat wij zelf meestal de menschen en de dingen maar kunnen aanschouwen en construeeren achter het kijkglas van de waan. Voor wie de gave heeft ontvangen, menschheid en wereld los te maken van de metaphysische, d.i. de ideeën-verzakelijkende zienswijze, voor hem worden de dingen dun en de menschen (waaronder hij zelf) armelijk, zielig in hun betrekkelijkheid. Als men Coenen een pessimist of een versomberde noemt, deelt men hem in bij de romantiek. Terwijl deze schrijvers-verschijning, die de plaats en de waarde der romantiek weet te bepalen, de tegengesteldheid van de romantische houding vertegenwoordigt.
Toch is er iets van weemoed in Coenen geweest, toen hij de beweging van '80 met piëtiet registreerde. Hij wist dat al die hartverkwikkende opgewondenheid moest uitvloeien en verdwijnen, en dat de enkelen die overbleven op hun eenzame posten heel andere dingen zouden hebben te bevechten dan de Van Sorgens en de Jan ten Brinken, dat het na dien laten vleug van individualisme, welke in de beweging van '80 nog over Holland kwam, ernst zou gaan worden met de kudde-vorming. Holland heeft het profetisch uitgeroepen: ‘Na mij zal het Nacht worden over Europa’, maar Coenen heeft de komende dreiging der persoonlijkheid met een glimlach om zijn spitsen baard beseft: m'n lieve menschen, hoe wil je anders? Dit alles ligt in de natuur der dingen!
Ik heb er een bepaalde behoefte aan om het op Coenen's zeventigsten