K.F. Proost schrijft in zijn boek Frans Coenen op blz. 184: ‘En dan gebeurt het [...] dat deze schuchtere mens, die zich in verenigingen en comité's nooit thuis kon voelen, als straks in Duitsland de joden-vervolgingen beginnen en de Hitler-terreur losbreekt, overgaat tot “directe actie” en voorzitter wordt van het subcomité ter ondersteuning van de slachtoffers van de Hitler-terreur en helpt, helpt waar hij maar kan, om mensen te redden uit de moordende hander der Nazi-beulen.’ Uit een brief van Ritter aan Eva Raedt-de Canter van 16 juni 1933 blijkt dat het gaat om het Nederlands Comité van Kunstenaars en intellectuelen.
Op 14 juni 1933 schrijft de auteur Frans Mijnssen (1812-1954) aan Ritter: ‘Het was prettig weer eens tegenover je aan een tafeltje te zitten. Ik hoorde van Coenen, datje 's avonds met hem samen was.’
Op 4 juli 1933 schrijft Ritter aan Eva Raedt-de Canter (haar adres is nu: Prinsengracht 838-I in Amsterdam): ‘Ik verzocht heden mr. Coenen Uw boek voor de AVRO te bespreken op 30 Juli a.s. Ook verzocht ik Scheltens en Giltay U een exemplaar van mijn boek te zenden ter recensie in “Groot Nederland”.’ Coenen bespreekt haar Bohème niet voor de AVRO. Ritter zelf bespreekt het boek in het UD van 8 juli 1933. Ritters boek is De Drang der Zinnen in onzen Tijd, verschenen in 1933.