Opa en oma
(2004)–Arlette Codfried– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Voor het erf loopt een goot. De goot is breed. Over de goot is een houten brug. De brug is smal. Ik loop zachtjes erover. Het heeft geen leuning. Naast het huis is een poort. De poort is van zink. De poort heeft een houten bout. Met de bout kan je de poort sluiten. Het erf is netjes geharkt. Naast het huis staan bloemen. Oma heeft gouden regen, stanvaste en kotomisi daar geplant. Op het erf achter het huis zijn nog meer bloemen en andere planten. Fayalobi en javaanse blad maar ook groen. | |
[pagina 24]
| |
Het erf heeft ook veel bomen. Pommerakbomen, manjabomen en zusterdruifbomen. Het erf heeft ook cacaoplanten erop. Oom Cornelis zijn huis staat achter een manjaboom Hij harkt elke morgen het erf voor oma. Je kan helemaal naar achter van het erf lopen. Het heeft veel busibusi. Ik mag met Monne helemaal naar achter van het erf gaan. Hij wijst me waar ik moet lopen. Door het gras jeuken mijn benen. ‘Zo ver zijn we Monne.’ Ik weet niet waar we zijn. ‘Straks ga je zien waar we zijn.’ ‘Kijk daar is het paadje al’, zegt Monne. ‘Waar zijn we?’ | |
[pagina 25]
| |
‘We zijn achter die kerk in de Keizerstraat.’ ‘Oja.’ We lopen via de Keizerstraat terug naar oma's huis. Daar is de zagerij al. We zijn er. Ik eet lekker de vruchten van de fayalobi. Die van oma zijn het lekkerst. Het regent. ‘Komen jullie binnen, jullie gaan nat worden.’ ‘Mogen we in de regen baden?’: vragen Monne en ik. ‘Wel doe maar’. ‘Wonny je hebt toch droge kleren voor die kinderen?’ ‘Ja oma, ik ken mijn pappenheimers.’ Monne en ik maken goten en laten bladeren in ze varen. ‘Lettie laten we zingen.’ | |
[pagina 26]
| |
‘Daar was laatst een meisje loos. Die wou gaan varen, die wou gaan varen. Daar was laatst een meisje loos die wou gaan varen als lichtmatroos....’ Nu eet ik de bladeren van de pommerakboom. Ze zijn zuur. ‘Komen jullie binnen.’ ‘Lettie, bederf je honger niet met die bladeren.’ ‘Komen jullie eten. Oma heeft okersoep gekookt.’ |
|