Bloemenhoedjes
(1911)–Jozef de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |
[pagina 103]
| |
FLORA was de dochter uit een herberg en die herberg heette ‘In de Vlasbloem.’ Misschien had de waard zijn herberg zoo gedoopt omdat hij koopman was in vlas en had hij bij den doop niet gedacht aan zijn dochter, maar zeker is 't dat geen vlasbloem schooner was dan Flora. Zoo blauw waren haar lachoogen, zoo fijn en lenig was haar leest, zoo groenfrisch haar jeugd. Met dit verschil dat een vlasbloem al heur dagen vastgeworteld staat in 't zelfde plekje gronds en dat Flora een echte kwikkebil was die geen Ave Maria gerust kon staan of zitten. Ze was ook zoo licht, ze woog niet meer dan een pluim, en haar hartje was zoo vroolijk en lustig, dat ze met haarzelve geenen weg wist, en wipte en sprong op haar kleine veerende voetjes, lijk een vogeltje op zijn stokjes. ‘Flora Dansbeen’ keef moeder, ‘houd je toch één oogenblik stil!’ maar stilhouden dat kon Flora niet, onmogelijk, niet meer dan een zakhorloge stilstaat omdat men er tegen roept. Dat kon niet veel kwaad, zoolang | |
[pagina 104]
| |
Flora nog een heel klein meisje was: dan danste ze van 's morgens tot 's avonds in de koord of in de ronde, en zóó was ze vervuld van dansen en springen dat ze nog in haar droom met de voeten haar ledikant betrappelde. 't Eenig kwaad was toen, dat haar dekens van heur bed in den vloer rezen en dat heur ouders wakker schrikten van 't gedruisch. Maar erger werd het, als Flora de kinderkleeren ontgroeide en als groote waardsdochter achter den toog ging staan en de klanten bediende. Toen gebeurde 't dat de boerenjongens in troepen naar de ‘Vlasbloem’ kwamen met den muzikant voorop. Ze schoven tafels en stoelen aan den wand, bestelden den speleman: ‘Wals!’ of ‘Polka!’ en dansten met Flora beurt om beurt. De jongens vonden dat heel plezierig en Flora niet minder: ze werden niet moe van huppelen en draaien, al duizelden hun hoofden en al dropen ze van 't zweet. Alleen Flora's ouders keken bedrukt. Want wat zou de pastoor van hen denken? Had hij immers niet dikwijls gepreekt dat dansen een leelijk bedrijf was door den duivel bedacht om zielen te bederven? Was 't Belial niet die de vedel streek en was 't niet Asmodee die meedolde met de dansers en vuile vlammen aanblies in hun harten? Moest de vloer openscheuren onder hun waanzinnige voeten, zouden de dansers niet neerploffen in het diepste der hel? Die vreeselijke dingen dreunden Flora's ouders onophoudelijk in de ooren terwijl ze 't zotte beweeg der jonkheid aanschouwden. Ze rilden en krompen van ijselijke voorgevoelens, maar wat konden ze doen om het | |
[pagina 105]
| |
kwaad te beletten? De boerenjongens maakten hun herberg goed en de vlashandel ging te niet als de boeren niet meewilden. Konnen ze, mochten ze hun eigen broodwinning op straat gooien? Als ze hun dochter maar te overreden vermochten! Als die den dans maar wilde verzaken! Maar ze was de ergste en stak telkens het spel in gang. Ze hielden haar voor dat ze te veel zolen versleet: - ‘wil ik barvoets dansen?’ vroeg ze; dat ze haar gezondheid te kort deed, dat ze vallingen en teringen kon betrappen, - met die voorspiegelingen lachte ze; dat ze haar zouden opstoppen zonder eten of drinken - ‘dan spring ik door de ruiten’, beloofde ze. Op zoo'n hardnekkige danseres sneden geen messen. De ouders staakten hun pogingen tot bekeering en vroegen raad aan den pastoor. De pastoor was een goede, wijze, offervaardige herder en hij kwam zonder uitstel om 't verdolende schaap te redden. - Floortje, Floortje, luister eens naar mij! De pastoor zette een vermanenden vinger. - Ik luister, pastoor! - ze lachte ondeugend. - Goed, ik stel u eenvoudig deze vraag: indien ge met één dag plezier te derven een heel jaar vreugde kondt winnen, zoudt ge dien er niet aan geven? - Gaarne, bevestigde Flora. - Welnu dan, wilt ge in dit korte tijdelijk leven niet de aardsche vreugd ontberen om de eeuwige vreugd te | |
[pagina 106]
| |
kunnen genieten hiernamaals met God en Zijn lieve Moeder Maria? Flora staarde overwegend naar den grond en na een wijl sprak ze: - Voor geen goed van de wereld wil ik den dans verzaken indien ik niet vast en zeker weet dat ik in den hemel zal mogen dansen. - Op mijn woord van zielenherder! Als ge in den hemel verlangt te dansen, zult ge 't mogen doen naar hartelust, want al wat men in den hemel begeert, dat krijgt men. - Akkoord! zei Flora, weer opkijkend, op die voorwaarde beloof ik aan God en Onze Lieve Vrouw van heden af geen voet meer op den dansvloer te zetten. Flora hield woord. Toen den eerstvolgenden zondag de boerenzonen kwamen, aangevoerd door den vedelaar, sloot ze zich op in haar kamerken en bad rozenhoedjes, en hoe de kerels ook vroegen en taalden, praamden en smeekten, Flora kwam niet te voorschijn, ze verzaakte het ijdel vermaak en bad. Op straat ging ze zedig en ingetogen, dragende een eenvoudig stemmig kleed. Voor al de meisjes van 't dorp werd ze een toonbeeld en 't duurde niet lang of men noemde haar naam met eerbied als die van een heilige. De pastoor verheugde zich en dankte God. Na drie jaar gebeurde 't dat Flora doodelijk ziek werd. Ze voelde dat haar einde naakte en vroeg om de laatste Sakramenten. Ze biechtte rouwmoedig haar weinige zonden, | |
[pagina 107]
| |
ontving de zalving der heilige Olie, nuttigde de goddelijke Teerspijs. En nauwelijks had ze dit gedaan of ze staarde opwaarts als verwachtte ze een boodschap uit den hemel. Ze keek en keek. Opeens verhelderde haar gezicht en begon ze te lachen: - Heer Pastoor! zie eens... - Waar? - Ginder omhoog. - Ik zie niets. - O, wat is dat schoon! Daar komt Onze Lieve Vrouw op sierlijken pas en achter haar een stoet van maagden, hand in hand een reidans dansend, ze lachen mij tegen en wenken mij. Ja, ik kom... Flora wilde zich oprichten in haar bed, doch zakte weer neer en gaf den geest. Haar ouders weenden van droefheid, doch de priester troostte ze, wijzend op de doode: - Ziet ge dien zaligen glimlach op Flora's gezicht? Ze is in den hemel en danst.
En toen schreiden ze samen van blijdschap en dankten God en zijn Lieve Moeder. |
|