Vlaamsche sagen uit den volksmond
(1921)–Alfons de Cock– Auteursrecht onbekend
[pagina 207]
| |
b) Plaatssagen.251. De ‘Rijve’ Van Ste-Ursula te Brugge.Het was gedurende de Fransche Omwenteling. De Sansculotten hielden in ons land op de ergerlijkste wijze huis en trokken naar Sint-Janshospitaal, te Brugge, om er het relikwieënkastje der H. Ursula te stelen, want zij wisten dat het kostbare voorwerp, door Memlinc's penseel wereldberoemd gemaakt, aldaar berustte. Ze stormden het gebouw binnen en riepen luidkeeis: ‘La châsse! La châsse!’ tot de kloosterzusters, die op het gerucht toegeloopen kwamen. Deze, geen Fransch verstaande, begrepen natuurlijk de soldaten niet en keken hen gansch beteuterd aan. Op dit zicht, meenden de Sansculotten zich vergist te hebben en gingen heen, met de overtuiging, dat de vermaarde ‘châsse’ daar niet geborgen was.
(Brugge.) Volksk., VII, 205. | |
252. De kroon op den schoorsteen van 't Stadhuis te Brugge.Op een der schoorsteenpijpen van het Brugsche stadhuis prijkt er, onder den windwijzer, een gesmede ijzeren kroon. Als tegenhanger stond er vroeger ook een op den anderen geveltop van 't gebouw; maar een stormwind rukte ze naar beneden en ze werd niet meer herplaatst of vervangen. Volgens een overlevering, werden beide kronen daar geplaatst naar aanleiding van het volgende feit: In 't jaar 1435 werd vóor zekere vierschaar, ergens in Frankrijk, een zeer verwarde zaak opgeroepen, en wel zóodanig duister, dat de rechters aldaar het op eigen kennis en gezag niet wagen durfden een oordeel uit te spreken. De Fransche koning, die de wijsheid der Vlaamsche | |
[pagina 208]
| |
rechtsgeleerden kende en deze vroede mannen hoogschatte, besloot de zaak door het Brugsch Magistraat te latén onderzoeken. Het vonnis der Vlaamsche juristen scheen den vorst zoo degelijk en wijs, dat hij in bewondering uitriep: - ‘Zulk oordeel is wel een kroon waard!’ De Bruggelingen namen het letterlijk op, en plaatsten op het Raadhuis, waar hun Salomo's zetelden, twee vergulde, gesmede kronen.
(Brugge.) Volksk., VIII, 205. | |
253. De kerk van Vosselare.Te Vosselare, wijd bekend door zijn paarden-ommegang, is een oude, fraaie kerk, die niet met mortel, maar met roggebrood gemetseld is. Zóo zegt de legende. Op de kerkdeur is een hoefijzer genageld.
(Vosselare.) Mej. VIRG. LOVELING, in Volksk., VII, 77 en 84. Vgl. Rond den Heerd, III, 4, waar spraak is van verscheidene ‘peerdijzers’ Zie ook: Mélusine, VII, 78; GRIMM, D. Sagen, nr 355 | |
254. De Turken te Mespelare.Toen de Turken, zeer lang geleden, in Vlaanderen waren, kwamen zij ook in Mespelare. Zij bouwden er de kerk, en gebruikten daartoe roggedeeg, in de plaats van mortel. In de schaduw van den toren Iigt een gouden wieg begraven, doch men weet niet welke schaduw men moet nemen: degene door de zon teweeggebracht, op het middaguur, of die der maan, te middernacht. | |
[pagina 209]
| |
Anderen vertellen, dat de kerk toen reeds bestond en dat zij aan de Turken tot paardestal diende.
(Mespelare en omstreek.) Vgl. WOLF, N. Sagen, nr 298. Ook onze volgende nrs en het voorg. nr. | |
255. De ‘Gouden Mahomet’ te Wanzele.Onder den kelder van een huis, te Wanzele, zit een gouden beeld, dat in de omstreken bekend is onder den naam van den ‘‘Goudenen Mahomet’. 's Avonds hoort men er altijd roepen en tieren en stampen, en dat laweit kan men ‘promentelijk’ hooren. Daar heeft men al opgravingen naar gedaan, doch zonder iets te kunnen vinden of zonder het laweit te kunnen doen ophouden. Dat beeld is daaronder begraven geworden, in den tijd toen ‘Wanzele nog een stad was’.
(Schellebelle, Wichelen en omstreek.) GITTÉE, in Volkskunde, I, 53. | |
256. Te Ledeberg-PamelGa naar voetnoot(1).Het volk vertelt, dat er op den berg, te Ledeberg-Pamel, een gouden tafel en een groote hoeveelheid gouden stoelen bedolven liggen. Machtige en rijke vorsten zaten daar eens, op den berg, rond de tafel en op die stoelen te feesten, toen plots de aarde openscheurde, en alles, de feestgenooten met heel den santenboetiek, ver- | |
[pagina 210]
| |
zwolg. Nooit is men, trots alle pogingen, er in geslaagd, de gouden tafel en stoelen weder uit den grond te halen.
(Pamel en omstreek.) In Volksk., IV, 15-16. Vgl. de 2 vorige nrs en het volg. nr . | |
257. Op den Moretberg te AsscheGa naar voetnoot(1).Op den Moretberg, te Assche, ligt een gouden tafel begraven, die eertijds aan Romeinsche veldheeren heeft toebehoord.
(Assche en omstreek.) In Volkskunde, IV, 15. Vgl. onze 3 vorige nrs. | |
258. De drakenput van Wetteren.Er bestond vroeger, te Wetteren, een put waarin groote rijkdommen moesten verborgen liggen. De schat wordt bewaakt door allerlei monsters, leeuwen, slangen en draken. Alle nachten hoort men de dieren schreeuwen en huilen. Niemand durft dien put opendoen. Tegenwoordig staat er een houtzagerij op.
(Aalst en omstreek van Wetteren.) Medegedeeld in Volkskunde, I, 53, door A. GITTÉE, die de sage opschreef uit den mond van een zijner oud-leerlingen, te Aalst. | |
259. De schaper van Postel.Er ontstond twist over de grenzen van PostelGa naar voetnoot(2) tusschen de abten en een der naburige gemeenten: ik geloof dat het Rethy was. Men kon maar niet overeenkomen. Eindelijk nam men als rechter een schaper van Postel, | |
[pagina 211]
| |
die veel in de hei verkeerde en dus wel die grenzen moest kennen. Hij zou vooruitgaan en de grenzen wijzen. Hij stak in zijn schoenen Postelschen grond en in zijn muts een schepper, dien men in de winkels gebruikt om rijst en andere dingen uit de bakken te scheppen. En hij ging, ging... en hij toonde de grenzen van Postel. Doch het scheen aan die heeren van Rethy, dat de schaper te lang en te wijd ging en grond wees, die aan Postel niet toebehoorde. - ‘Dat is geen Postelsche grond meer,’ zeiden zij. - ‘Zeker is 't nog Postelsche grond, ik ken hem toch wel genoeg?’ - ‘Neen, neen!’ En zij hielden hem staan. - ‘Welnu,’ zei de schaper, die ten voordeele der abten de grenzen toonde, ‘ik zweer bij den schepper hierboven,’ - en hij wees zijn muts - ‘dat ik nog op Postelschen grond sta,’ en hij wees zijn schoenen. Zulken eed moet men gelooven, en men gaf den schaper gelijk!
(Lier.) In Volksk., X, 82. - Vgl. A. de COCK, in Volksk,. XI, 125 vlgg., PANKBN, Noordbrab Sagen, nr 78; BARTSCH, Sagen u. Märchen aus Meklenburg, I, nr 628; ROCHHOLZ, Schweizersagen a.d. Aargau, I, blz. 301; Revue d. Trad. pop., XVII, 182. - Vgl. ook de episode uit de historie van Tristan en Isolde (Isolde's eedaflegging vóór rechter en Hof; zie: GUERBER, Mythen en Leg. uit de Middeleeuwen, 323 vlg, | |
260. Heiligschennis gestraft.Met Vastenavond, omtrent een eeuw geleden, gaf een societeit haar jaarlijksch feest, te Itegem. Een der plezantste leden was wat ziekelijk, en nam daarom geen deel aan 't feest, maar zijn kameraden gingen hem halen en brachten hem mee naar hun lokaal. Doch het beterde niet, integendeel werd hij nog zieker. In den namiddag dan, wanneer de hoofden door den drank verhit waren, deed een der feestvierders het voorstel een bed in de | |
[pagina 212]
| |
herbergkamer te plaatsen, den zieke daarop te leggen en spottenderwijs te berechten. Dit goddeloos voorstel vond bijval. Een der mannen trok een hemd aan boven zijn kleederen en speelde de rol van pastoor. Een andere nam een bel en speelde koster. Er werden kaarsen op een tafel geplaatst en in brand gestoken, en, tot overmaat van heiligschendende spotternij, nam degene, die den pastoor verbeeldde, na eenige gebeden gepreveld en wat ceremoniën nagebootst te hebben, een raapschijf en legde die op de tong van den zieke. Maar de straf bleef niet lang uit. De raapschijf wilde niet meer los van den berechte zijn tong, en daarenboven werd hij zoo ziek, dat men hem met een rijtuig moest naar huis brengen. Tegen den avond werd de pastoor geroepen, en deze kon de raapschijf van de tong van den zieke nemen, waarna de kerel met een groot leedwezen inderdaad berecht werd. Twee dagen daarna stierf hij. Op denzelfden avond van dit voorval, viel degene, die den koster verbeeld had, van de trap en brak zijn been. Allen, die aan deze heiligschennis hadden deelgenomen, vervielen later tot de grootste armoede en stierven na eenige jaren aan de tering. De herberg ‘De Fontein’, waarin men dit toegelaten had, ging na weinigen tijd geheel ten onder.
(Itegem.) Vgl boven, onze nrs 228, 235, 237. | |
261. De cholera te Lier.Rond de jaren twintig der verleden eeuw, heerschte op verscheidene plaatsen van ons land de zoo gevreesde cholera. De menschen zaten overal met den schrik op 't lijt. Te Lier vertrokken op zekeren dag de huiselijke kauwkens van St-Gummarustoren. Een allerslechtst voorteeken, want die weten iets, zegde het volk. En, inderdaad, een geval van cholera had zich voorgedaan langs den Zuiderkant der stad. Om nu zekerheid te hebben van waar de besmettelijke | |
[pagina 213]
| |
ziekte kwam, hing men een stuk varkensspek aan het haantje van den toren. Na eenige dagen zag het langs den Zuiderkant zoo zwart als roet. Men vertelt, dat verscheidene inwoners der stad zich langs den Noorderkant gingen vestigen. De vreeselijke ziekte eischte verscheidene slachtoffers te Lier. Nu, op zekeren dag verschenen de geliefde kauwkens opnieuw aan den toren, onder het blijde gejuich der inwoners. En de cholera was ook geweken.
(Lier.) | |
262. Het kalf te St. Lievens-Houtem.Te St. Lievens-Houtem is een herberg, die ‘Het Kalf’ heet. Ziehier den oorsprong van dezen naam: De bewoner van het huis had te Aalst, op de markt, een oud boek gekocht. Tehuis gekomen, begon hij daarin te lezen; 't was een tooverboek, want de lezer veranderde, al lezend, in een kalf. De pastoor werd ontboden, die door een averechtsche lezing het kalf opnieuw in een mensch deed overgaan. De pastoor nam, na zijn onttooveringswerk, het gevaarlijke boek mede naar de pastorij.
(St. Lievens-Houtem.) | |
263. De ‘gitschotel’, te Antwerpen.In de Leemstraat, te Antwerpen, buiten de Borsbeeksche Poort, bestaat een vermaarde afspanning, de ‘Gitschotel’. Die herberg, zegt het volk, bestond reeds in den Spaanschen tijd. Op zekeren avond zaten daar twee Spaansche soldaten te drinken en te wallebakken. Ze werden zat en zopen maar voort en spraken van geen heengaan. De bazin bedacht een middel om ze kwijt te raken; ze ging met een grooten schotel vol water naar boven en goot dien, van uit het venster, over hun hoofden uit. Toen gingen de Spanjaards werkelijk op den loop. Vandaar het uithangbord: ‘In de Gietschotel’, thans verbasterd tot ‘Gitschotel’.
(Antwerpen en omgeving.) | |
[pagina 214]
| |
264. Het ziekenputje.In de XIVe eeuw brak er te Dikkelvenne en in de omstreken een verschrikkelijke ziekte uit; deze maakte vele slachtoffers. De personen, welke van het water eener fontein, op de wijk ‘Rots’, dronken, genazen weldra, en het is daarom dat deze fontein het ‘Ziekenputje’ genaamd wordt.
(Dikkelvenne.) | |
265. Mithrem van Daasdonk-Sleidinge.In het Belfort, van Januari 1896, wijdt de heer A. de Paepe een opstel aan den Sleidingschen Mithrem, het spookachtige afgodsbeeld, dat sinds eeuwen op Daasdonk wordt bewaard, en daar ieder jaar, op kermis (den Zondag na Allerheiligen, wordt gevierd en drie dagen lang, vôor 't gevelvenster eener herberg, tentoongesteld. In den laatsten tijd hebben sommige geleerden dien op Daasdonk zoo populairen Mithrem in verband willen stellen met de vermaarde Perzische godheid Mithra, den zonnegod, doch de geleerde professor Cumont verklaart, dat de Mithrem van Sleidinge geen betrekking heeft met den Mithra der Romeinen (1), en dat de twee namen slechts toevallig op elkander gelijken. De heer de Paepe vermeldt, aangaande Mithrem, enkele sagen, die nog heden te Sleidinge in den volksmond voortleven, en besluit: a) dat Mithrem afkomstig is uit Holland, bepaaldelijk uit Friesland; b) dat het overbrengen met geweld is saamgegaan: omstreeks 1500 werd het beeld ontrukt aan rondreizende heidensche Friezen, die van waarzeggerij en diefstal leefden; c) dat Mithrem een afgodsbeeld is geweest, zooals het volk er wezenlijk over denkt. Toch knoopt men er te Sleidinge geen bijgeloovigheden aan vast; het beeld dient enkel tot vermaak der kermisgasten. Ziehier nu een sage, verteld door een ouden man, die | |
[pagina 215]
| |
zei, dat de geschiedenis van Mithrem aldus, van vader tot zoon, in zijn huis werd overgeleverd: In het begin der jaren 1500 kwam er op de gemeente Assenede, tijdens de kermis, een zwervend volk zijn tenten opslaan. Deze lieden, die heidenen waren, gaven tooneelvoorstellingen gedurende de gemeentefeesten en oefenden terzelfdertijd den stiel uit van waarzeggenGa naar voetnoot(1). Bij het waarzeggen aanriepen zij twee afgodsbeelden, Mithra en Mithrem, van wie zij de gaaf bekwamen, om de toekomst te voorspellen. Zij hadden nochtans maar weinig bijval in die gemeente, want dat heidensch volk, afkomstig uit Friesland, was door iedereen geschuwd; toch werd hier en daar éen beetgenomen, waaronder drie inwoners van Sleidinge. Zij hadden ook in de barak hun geluk laten voorspellen, maar als zij buiten kwamen, werden zij gewaar, dat éen van hen zijn geld kwijt was. Zij twijfelden er niet aan, dat de waarzeggers hen bestolen hadden; daarenboven vernam men weldra, dat nog andere personen, die met de Friesche barakmannen in aanraking geweest waren, hetzelfde lot hadden ondergaan. Spoedig werd de zaak ruchtbaar, en het opgewonden kermisvolk omsingelde welhaast de barakken. Intusschen was het nieuws aan de ooren van den baljuw gekomen, die met zijn mannen de waarzeggers aanhield. Maar terwijl de politie met de waarzeggers naar het gevang trok, werden de tenten met geheel den inboedel in gruis geslagen. Toen alles kort en klein was, gingen eenige mannen op zoek, waaronder de drie Sleidingsche helden, om de afgoden van onder de puinen te halen. Weldra werden ze allebei gevonden, maar ze waren deerlijk gehavend, bijzonderlijk Mithrem, die er nog heden de sporen van draagt. Mithrem werd meegebracht naar Sleidinge, maar van Mithra heeft men niets meer gehoord.
(Sleidinge.) Op kermis-Dinsdag, 's avonds, wordt Mithrem door een of ander vroolijk gezelschap opgeëischt en benedengehaald; dan wordt er in elke herberg, al zingend, mee rondgegaan en gezegend. | |
[pagina 216]
| |
266. De vermoorde soldaatGa naar voetnoot(1).Te Wambeke (bij Ternath) werd, vóor meer dan honderd jaren, een achtergebleven, gekwetst Fransch soldaat door het vertoornd volk vermoord. Nog kan men de twee putjes zien, die zijn ellebogen in den grond maakten, toen hij viel. Sedertdien heeft men nooit in die putjes een enkel graspijltje weten groeien. Vult men de holten met aarde, éen uur later zijn zij weder uitgehaald als te voren. (Wambeke.) In Volkskunde, IV, 16. | |
267. De Heirnesse te Gent.De Heirnesse (spreek uit: d'Heirnesse), zoo vertelde mij dikwijls mijn grootmoeder, moest wel de Ergernesse (Ergernis) heeten, wegens het volgende voorval: Tijdens de regeering van Napoleon was er een groote hongersnood onder het volk. Napoleon, onder voorwendsel van de ongelukkigen te helpen, verzamelde vele armen in een groote ‘barak’, die hij in de Heirnisse liet oprichten. Toen ze vol was, liet hij er het vuur aansteken, en al die menschen verbrandden daar erbarmelijk. Vandaar zou het recht voortspruiten, dat hun afstammelingen hadden, van een koe kosteloos op de Heirnisse te laten grazen. Bij vele oude lieden schijnt deze sage als echt gegolden te hebben. Toch heeft geen hunner, en met reden, verklaard daar ooggetuige van geweest te zijn, zelfs niet zij, die Napoleon gezien of onder hem gediend hadden. Het schijnt dus een vertelsel te zijn, dat ouder moet zijn, en op Napoleon is overgedragen geworden. Wien schiet niet onmiddellijk de wreede daad van Hatto te binnen, welke tot de sage van den Muizentoren van Bingen aanleiding gaf? (Gent.) Volkskunde, II, 116. | |
[pagina 217]
| |
268. De Troteters van Pollare.Einde September van 't jaar dertig, op kermisavond. was de gansche bevolking van Pollare op de been, omdat de mare liep, dat een Hollandsch leger nabij was en alles zou plunderen. Iedereen vluchtte met wat te redden was. De koster was met zijn 17 teilen trot op den toren gevlucht; maar het volk, dat daar een schuilplaats gezocht had, at al zijn trot met de handen uit. Van dien tijd dagteekent de spotnaam: ‘De Troteters van Pollare’.
(Rondom Ninove.) In Volkskunde, I, 92. | |
269. De zotten van Wieze.De inwoners van Herdersem en Wieze spotten gaame met elkander, en de eersten maken de anderen voor zotten uit. Dat Wieze zoogezeid vol zotten zit en Herdersem er volstrekt geen heeft, wordt uitgelegd als volgt: Honderden jaren geleden was Herdersem al tamelijk bevolkt, maar Wieze bestond nog niet; men zag daar niets anders dan weiden, waar Herdersem zijn vee heenstuurde. Zoodra er in Herdersem een zot werd gevonden, werd hij naar die weiden gestuurd, die hij niet meer verlaten mocht en waar hij overigens als veehoeder kon dienst doen. Zoo vond men op den duur ter plaats, waar nu Wieze ligt, een soort van gekkenkolonie, die zich weldra door huwelijken vermenigvuldigde, en waaruit de tegenwoordige bevolking van Wieze is gesproten. Dat verklaart ook, waarom men thans te Herdersem geen zotten vindt.
(Herdersem.) Verteld door den koster, G. Muylaert. | |
270. Hoe de gemeenten aan hun naam gekomen zijn.Sint-Pieter en Onz' Heer waren, gelijk bekend is, groote vrienden. Op zekeren dag kwamen ze van Ninove naar Aalst, langs de Ninoofsche kassei; St-Pieter voerde Onz' Heer op een kruiwagen. Onz' Heer was op zijn ronde om de gemeenten hun naam uit te deelen, en | |
[pagina 218]
| |
Hij had ze allemaal op briefjes geschreven, die Hij in de hand hield. Maar het waaide hard en op een keer vliegt er een briefje weg. - ‘Onz' Heer, Onz' Heer!’ riep Sint-Pieter, ‘er vliegt eentje weg.’ Maar Onz' Heer gaf er geen acht op en ging maar altijd voort met in zijn briefjes te zoeken. - ‘Onz' Heer, Onz' Heer!’ riep Sint-Pieter weer, ‘er vliegt een briefke weg.’ -‘'t Is wel, 't is wel, laat mij gerust,’ zei Onz' Heer, met een grove stem. Vandaar de naam der gemeente Welle. Een beetje verder vloog er nog een briefke weg en Sint-Pieter begon weer te roepen. Toen het Onz' Heer verveelde, zei Hij tot Sint-Pieter: - ‘Ei wel, haalt het.’ Vandaar de naam der gemeente Haaltett.
(Omstreek van Aalst.) Volkskunde, II, 136. | |
271. Hoe Vinkhem zijn naam gekregen heeft.In den tijd leefde er, in de nabijheid van Veurne, een machtige edelvrouw. De bewoners van het omliggende hadden haar dikwijls gevraagd, om hun een kerk te bouwen. Eindelijk besloot de kasteleines toe te stemmen, en toen de bewoners met hun verzoek weer afkwamen, nam zij boog en pijl en schoot zoo ver zij kon: - ‘Vindt hem,’ zei ze tot de dorpelingen, ‘en daar kunt gij een kerk bouwen.’ Vandaar de naam van 't dorp Vinkhem, welke Vintem uitgesproken wordt.
(Veurne.) Volkskunde, II, 169. Vgl. onze nrs 270 en 272. | |
272. Hoe Okegem ontstond.In den tijd, dat O.-L.-Heer en Sint-Pieter op een kruiwagen de dorpen rondvoerden naar hun bestemmingsplaats, kwamen zij in de omstreek van Ninove. Wou- | |
[pagina 219]
| |
brechtegem, Aaigem, Heldergem, Iddergem en meer andere dorpen lagen reeds op hun plaats, toen er een weinig verder, bij toeval, een dorp van den kruiwagen rolde. - ‘Raap dat eens op, Onz' Heer, jongen,’ zei Sint-Pieter, die den kruiwagen voerde, tot zijn Meester. - ‘Och, laat het daar maar liggen, 't is ook e(en) gem gelijk de andere.’ Sedertdien heeft dat dorp den naam Okegem behouden.
(Okegem en omstreek.) Vgl. Ons Volksleven, XI, 101. | |
273. De Zotten van Brugge.Er had een landjuweel te Brugge plaats en, naar gewoonte, was er ook een prijskamp voor de narren der mededingende gilden. De zot van een der Brugsche maatschappijen was op de gedachte gekomen, het spel ‘al Wat de(n) eerste(n) doet’ te spelen. Hij liep voorop, danste en bedreef duizend snakerijen, welke door den narrenstoet nagebootst werden. Toen nu de gekken op de Groote Markt kwamen, begaf de Brugsche zot zich regelrecht naar den Halletoren, waaraan hij een reusachtige touwladder had laten vastmaken. Hij klom naar boven, alle drie of vier sporten door een anderen nar gevolgd, en, toen allen plaats genomen hadden, kreeg hij een grappigen inval: hij maakte zijn broek los en ontlastte zich van een onnoembaar iets op zijn onder hem staande kollega's in gekheid. De anderen deden beurtelings evenzóo, terwijl de toeschouwers tranen lachten; maar wat de legende vergeet te zeggen, is, hoe de nar, die met een echt gekkenstoïcism op de onderste sport gebleven was, de grap wel zal gesmaakt hebben. Dat, na zulke gemeene streek, de Brugsche zot primus was, schijnt meer dan natuurlijk! Vandaar misschien de spotnaam: Brugsche Zotten.
(Brugge.) Zie ook: Volkskunde. V, 153-155, en Ons Volksl., VIII, 40. |
|