De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] Mijn gouden zon Wat ben ik eenzaam als de blijde zon mij kust, wat ben ik arm en naakt, als alle vooglen zingen, en duizend geuren mild door ziel en zinnen dringen? De meiwind waait en wuift, maar al mijn kommer rust gelijk een moe, zwak kind, in goeden slaap gesust aan 't moederhart, waar alle vreugden aan ontspringen. O gij mijn Zon, mijn moederhart, mijn oogenlust, welke aardsche zorg en pijn kan mij tot wanhoop dwingen, als gij zoo rustig schijnt, zoo vroolijk mij beziet? Ik wandel dwaas en gek, 'k zing als een kind victorie, ik wieg mij in den roes van een zacht-rijzend lied, doorgloeid, in elken toon, van zonnes gouden glorie, en voel de wereld ver vol schanden en verdriet, maar weet, mijn gouden zon verlaat haar dichter niet... Vorige Volgende