De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] De schoone gouden dag De schoone gouden dag begroet mij allerwegen, de vonkelende zon omstraalt mij waar ik treed; mijn hart groeit als een eik trotsch in den lentezegen, en smacht in zonneroes mijn donker menschenleed. De wind omvlokt mijn hoofd met sneeuw van bloesemregen en dekt de wegen met een wuivend vlinderkleed; 't groeit ál de gulden zon, 't groeit ál den hemel tegen, en 'k jubel, daar mijn lied den weg der Schoonheid weet... O vrije vooglen, die in 't zwellend loover springt, en groet met wederzang den jubeltoon mijns herten; o beek, die lokkend tusschen kroos en biezen zingt, o vrije klokkenklank, die wegsterft in de verten, - Mei-wonder, Scheppings-droom, troost-moeder áller smerten, wijding des hemels, die bezielend mij doordringt... Vorige Volgende