De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] O dat de zon gezegend zij... O dat de Zon gezegend zij, waar ik mijn ziel naar keere; wat leeft het lied nu licht in mij, vol rhytmen, blijde en teere... 't Ontluikt zoo frisch en schoon, en dringt door 's harten donkre wanden, naar 't licht, dat in den morgen zingt, en kust al de aardsche landen... 't Omruischt mij in den lentedag, gewiek van duizend vlinderen, een vreugd, als zuivre meisjeslach en spel van blijde kinderen... Het drenkt mijn oogen, 't vult mijn hert, en vleit mijn luistrende ooren, en waar 'k met lichte schreden tert, wordt me een nieuw lied geboren, en 'k strek mijn handen, 'k reik mijn ziel, beur 't hoofd naar al dien zegen, ik zing, ik zing, en dwepend kniel in 't laaiend licht der wegen... Vorige Volgende