De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Zonnig lied Waar blijven mijn donkre gedachten, mijn zorgen, mijn zuchten, mijn klachten, die me kwelden in 't donker huis? Waar mij, straks, nog de tranen kwelden, zijn alleen nog de vlammende velden, en het zegenend bladergruisch. Waarom wrong ik straks de handen, alleen tusschen zwijgende wanden en was hulpeloos als een kind? Nu kust mij de zon en mijn zorgen zijn diep en zoo veilig verborgen dat ik zoeke, en ze niet meer vind. Ik hef weer mijn hoofd ten hoogen, de gloed ontbrandt in mijn oogen gelijk aan de heemlen het licht, de veerkracht spant mijn schreden, mijn hart is vol zaligheden, vol glorie mijn aangezicht. Wie zegt daar, ik moest mij schamen, de blijde liedren betamen den armen zwerveling niet! Maar hoor, hoe de vogelen zingen! Hoe zou ik míjn lied dan dwingen te klagen in lichtloos verdriet? Wie zegt daar: Weg met de droomen, denk aan de dagen die komen, brengen zij arbeid en brood? Zie rond - schoon is Gods zegen, de zon ligt op al de wegen, de wereld is klaar en groot! [pagina 117] [p. 117] Godlijk is 't groeiend leven, God zal het mij wel vergeven dat ik niet treurig kan zijn! Hij leidt, onzichtbaar, mijn schreden, gaat weg - en laat mij betreden Gods rijk van den zonneschijn... Vorige Volgende