De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Avondzegen Schoon was de dag gelijk een blonde maagd, maar goed is de avond, die in teeder zingen mij liefdrijk brengt den vrêe van alle dingen en troostend glimlacht, als mijn weemoed klaagt. Zoo stil de loovren, waar ik droomend schrijd, zoo luw de luchten, die mijn wangen streelen; slechts hier en daar, uit moegezongen kelen, een vogellied, dat vroom den nacht verbeidt... Ik wandel stil, en aarzel in mijn tred; een klokje luidt, en sterft in kalm gefluister, ik hoor een beek zacht vloeien door het duister, en elk geluid smelt tot een schoon gebed. De hooge boomen sluiten, zwijgend-vroom, boven mijn hoofd hun armen tot een zegen... Zóo komt de nacht, en strooit langs al de wegen de donkre, zachte bloesems van zijn droom. Vorige Volgende