De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] XII. Liefdes almacht Wat valt het zwaar dat zoet geheim te dragen, zoo wijde heemlen in dit arm klein hart. zoo eeuwge vreugden, als geen mensch kan schragen, die nauw verrees uit lichtelooze smart. Geen rouwend peinzen, dat mijn geest benart, die alle vleuglen wijd heeft uitgeslagen, en was van zorg mijn hert eens moegesard, 't is groot en sterk nu, 't kan niet meer versagen. 'k Ben als een God ten reuzenkamp gehard, de laatste duisternissen zal 'k verjagen, in duizelende verten zullen dagen steeds nieuwe heemlen, duizendvoud bestard. - Ik ben de Oneindge, die 't Heelal zal schragen, ik ben de Almachtge, die de Wereld tart. Vorige Volgende