De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] IX. Droom in de schemering Dat ik hier stille zit en peins op uw gelaat en hoor, als verre zang in blanke lentenachten, uw taal, die ruischend door het vredig zwijgen gaat, en voel de teerheid van uw zeegnende gedachten, die in de kamer zijn en op míjn droomen wachten, en dat een zachte glans gelijk een dageraad, waaruit, vol klaart, uw stralende oogen naar mij smachten, en uw gestalte, slank, in golvend lichtgewaad, zich vleiend rankt tot mij, die in de scheemring droom, - dat is een schoone vreugd in dezen stillen avond, zóo teer, dat ik haar huivrend te verliezen schroom, zóo lieflijk, dat mijn ziel, door durend wee gehavend, tot zeekren troost voor later dagen smart en pijn, haar, als een heilgen schat, sluit in haar vlammend schrijn. Vorige Volgende