De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Naar de fabriek... Wijd gapen de reuzige poorten en wachten den menschlijken buit; stil schrijden de drommen voort en verdwijnen in fluistrend geluid. Uit sloppen en stegen komen steeds andere, een traag-golvende vloed, en 'k volge droef den loomen, den lusteloozen stoet... 't Zijn krachtvolle mannen, gebogen naar dagelijksch droef slameur, met diep in hun glanslooze oogen der dagen grauwe sleur; 't zijn bleeke vrouwen, dragend harer schoonheid bloesem en vrucht, gelaten, morrend noch klagend, ter werkplaats, verfoeid en geducht... 't Zijn kinderen, jongens en meisjes, luid gichlend in bandlooze vreugd, reeds schendend, in schunnige wijsjes, den teederen bloei hunner jeugd... Maar, de strakke blikken gericht naar den stoet, die aldoor vergroot, eenbaarlijk, voor allen onzichtbaar, wandelen de Armoe en de Dood, en trekken mee, bleek, zwijgend, beloerend den kostbaren buit, de poort in, die zich dreigend en zwaar achter beiden sluit... Vorige Volgende