De stille bloei(1925)–Richard de Cneudt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Naar de arme zwoegers gaat mijn hart Naar de arme zwoegers gaat mijn hart en reikt mijn minnend mededoogen, naar hen, die nooit, uit pijn en smart, heffen hun glanslooze oogen ten hoogen. Voor de armen voel ik mijn gemoed van droeve liefde groeien, ik draag hún wee in 't kruipend bloed, en voel hún vlammend-roode boeien mij schroeien... Hun licht- en droomloos leven gaat ten onder, grauw, in doelloos kwijnen; ik draag met hen zijn killen smaad en voel alom zijn wrange pijnen mij schrijnen. O volk, dat leeft en zwoegt en sterft ten dorren akker der ellende, door 's levens vreugd versmaad, onterfd, wiens lijden heeft, waar 't lot u zende, geen ende; o volk, wie op uw donkre baan bloed-druplend, aller smarten kroon beidt, - eens zult gij, vrij, ter bane gaan, die langs der wereld smart en hoon leidt ter Schoonheid; eens zult gij zelf, jong, schoon en rein, aan de eeuwen loop en wezen wijzen, en in den verren glorieschijn der groeiende aardsche paradijzen verrijzen... Vorige Volgende