'Oprecht veinzen.' Over Frans Kellendonk
(1998)–Charlotte de Cloet, Tilly Hermans, Aad Meinderts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
foto Chris van Houts, 1983
| |
[pagina 67]
| |
Waarom God Van Frans HoudtHugo Brandt CorstiusPascal (Clermont 1623-Parijs 1662) en Frans Kellendonk (Nijmegen 1951-Amsterdam 1990) hebben meer gemeen dan welk koppel van een Franse en een Nederlandse schrijver ook. Hun sociale afkomst, hun levensloop, hun schrijfstijl, hun levensprobleem, en hun oplossing daarvan, hun ziekte en hun dood vertonen opvallende overeenkomsten. Er zijn natuurlijk ook verschillen. Pascal was ingenieur en filosoof. Kellendonk anglist en schrijver. Pascal was zijn hele leven ongelukkig - van Frans is mij dat niet bekend. Pascal is wereldberoemd, Kellendonk nog niet. Maar gezien de afstand van 330 jaren en 330 mijlen zijn de overeenkomsten frappant. De jongen werd geboren in een goed-katholiek, welvarend gezin in een provincieplaats ver van de hoofdstad, waar hij later natuurlijk ging wonen en waar hij in aanraking kwam met stromingen die het traditionele rooms-katholicisme bestreden. Hij is de enige zoon - er zijn nog drie zussen, van wie er een veel invloed op hem heeft. Hij is duidelijk intelligent en krijgt een goede opvoeding. Al vroeg raakt hij - in kleine kring - bekend. Hij heeft venijnige vijanden. Zijn openbare leven is zeer beperkt. Hij blijft ongetrouwd en van enige belangstelling voor een lid van het vrouwelijk geslacht is nooit sprake. Aan het eind van zijn leven lijdt hij aan een ernstige ziekte waar geen kruid tegen gewassen is. Zijn dood is een verlossing. Die dood komt kort na zijn negenendertigste verjaardag. Over welk onderwerp hij ook schrijft (ketterse opvattingen, kritiek op de wetenschap van de tijd), hij schrijft altijd kristalhelder, klassiek proza. Wat Pascal betreft: er zijn weinig Franse schrijvers uit de zeventiende eeuw die nog zo leesbaar zijn. Het zal me niet verbazen als dat in de drieëntwintigste eeuw ook over Kellendonk gezegd wordt. | |
[pagina 68]
| |
Meestal maken de gewijzigde belangstellingen en opvattingen dat proza er na drie eeuwen verouderd uitziet, maar het opvallende van onze twee zwaarmoedige broeders is nu juist dat ze niet alleen over hetzelfde probleem nadachten, maar er ook eenzelfde soort oplossing voor vonden. Een oplossing overigens die door weinig van hun lezers begrepen en aanvaard wordt. Maar daarover straks. Blaise en Frans schrijven onverbloemd, keihard. Dat was in Frankrijk in de zeventiende eeuw gevaarlijker dan in Nederland in de twintigste eeuw. Hoewel, de manier waarop Kellendonk, een halve eeuw na de holocaust, over joden schreef, veroorzaakte minstens zoveel opschudding als de manier waarop Pascal dat deed in een tijd waarin antisemitisme even gewoon was als vaderlandsliefde en slavernij. Maar is Pascal niet een essayist en Kellendonk een romancier? Zo eenvoudig ligt het niet. Pascal is geen essayist in de zin waarin Montaigne en Voltaire dat zijn. Op de Franse scholen leer je dat Pascal tegen Montaigne en later Voltaire tegen Pascal schreef. De scepticus Montaigne en de cynicus Voltaire lijken rondom en tegenover een vrome Pascal te staan, maar ik hoop aan te tonen dat dit gezichtsbedrog is, en dat ze alledrie, ieder op hun manier, met het moeizame afscheid van de christelijke God bezig waren. Kellendonk schreef verhalen, novellen, en een roman, maar in al dat proza is veel essayistiek te vinden, vooral in zijn roman Mystiek lichaam. Typisch is dat de luidruchtige discussie over die roman niet ging over de literaire waarde, maar over de inhoud, en dat op een rare manier, waarbij de recensent Nuis met zijn idiote beschuldiging van ‘antisemitisme’ de toon zette, zoals Pascal in zijn tijd door zijn jezuïtische tegenstanders als een ketter en halve protestant werd verdacht gemaakt. Pascal was geen essayist in de letterlijke zin waarin Montaigne dat woord smeedde, omdat hij alleen maar schreef wat hij meende, en nooit voor de lol schreef. Zijn pregnante stijl, zijn voorbeelden, zijn hartstocht, maken hem tot een literator, en het is geen wonder dat Kellendonk zijn Pascal niet op de plank Filosofie had staan, maar op de plank Franse literatuur, zoals blijkt uit het ontroerende ‘In memoriam’ dat Ernst Braches schreef in de vorm van een beschrijving van het boekenbezit dat hij na Frans' dood in diens werkkamer aantrof.Ga naar eind6 Kellendonk was geen romancier in de zin waarin Van Schendel of Vestdijk dat waren, omdat het bij hem altijd om zijn eigen problemen en gedachten ging. Verhalen die ‘voor de lol’ geschreven lijken, zijn in werkelijkheid als literaire kritiek te beschouwen. Zo is het schitterende ‘Achter het licht’ te zien als een poging om de problematiek van Harold Pinter met de pen van Bordewijk te beschrijven. Hij schreef | |
[pagina 69]
| |
wel voor geld, maar hij schreef uitsluitend over dingen die hem hoog zaten. Pascal had geld, en zou ook zijn leven als wiskundige en natuurkundige hebben kunnen vullen, maar door de aanvallen op zijn jansenistische vrienden voelde hij zich gedwongen te antwoorden (in Les Provinciales) en zijn eigen Gedachten op te schrijven. Pascal schreef niet alleen over abstracties, maar ook over mensen. Kellendonk schreef niet alleen over mensen, maar ook over abstracties. Essayist en romancier naderen elkaar. Het is opvallend hoe Pascal de menselijke driften, lang voor Freud, personifieert: de Rede en de Verbeelding worden personen, zieken, gezonden, rijken, armen, gekken en wijzen. Andersom maakt Kellendonk zijn romanfiguren tot karikaturen en noemt ze, om ons nu even tot vrouwspersonen te beperken, ook brutaal: Aapje, Cassandra, Miss Troostig, Magda (maagd) of Prul - in de Franse vertaling prachtig Puce geworden, behalve dat puce nu ook ineens het Franse woord voor chip is. Het heeft voor de ontwikkeling van de Europese cultuur een grote vertraging betekend dat de Pensées pas lang na Pascals dood verschenen in de orde waarin de schrijver het waarschijnlijk bedoeld had. Pascal heeft wel de eerste rekenmachine gebouwd, maar dat was geen tekstverwerker. De papieren waarop hij de fragmenten van zijn Pensées schreef, zijn uit hun bundels losgemaakt en het heeft eeuwen geduurd voor we met enige zekerheid wisten hoe Pascal hun ordening bedoeld had. Door zijn dood weten wij ook niet hoe Pascal gereageerd zou hebben op de reacties op zijn werk. Bij Kellendonk weten we dat gelukkig wel. Sterker: zijn reacties op de reacties op Mystiek lichaam zijn de hoogtepunten van zijn essayistisch werk en terecht opgenomen in Het complete werk, waarvan hij zelf de samenstelling nog bepaald heeft. Pascal en Kellendonk zijn overtuigde aanhangers van de rede. Kellendonk zegt expliciet: ‘Ik ben zelf een overtuigd aanhanger van de rede, al was het maar omdat communicatie mijn vak is. De rede is het geheel van de spelregels die de communicatie ordenen. Door middel van de rede maken we onze gedachten voor elkaar begrijpelijk en vatbaar voor kritiek en verbetering. En ik wil nog wel verder gaan ook. Die spelregels zijn volgens mij niet zomaar een willekeurig bedenksel: ze zijn nauw verbonden met de structuur van mijn bewustzijn. Ze maken mij tot mens, voorzover een mens iets anders is dan een hoopje stof of een grashalm of een dier.’Ga naar eind7 Die grashalm verwijst naar Pascals roseau, zoals het stof ons aan Genesis en het dier aan Descartes herinnert. Terwijl Kellendonk de communicatie als zijn vak ziet, beschouwt Pascal de exacte wetenschap, die pas in zijn tijd, en mede dankzij hem, de vorm krijgt die | |
[pagina 70]
| |
wij daar nu aan geven, als zijn vak. Welsprekend heeft hij die wetenschapsopvatting verdedigd tegen allerlei critici, die natuurlijk in die tijd vaak katholiek priester waren, zoals de jezuïet Père Noël. Overigens waren Rabelais en Erasmus ook als priester ingezegend, dus dat zegt niet veel. Pascal en Kellendonk wilden in een God geloven. Voor mij is het duidelijk dat deze wens een uitvloeisel is van hun geboorte in een goedkatholiek gezin en van hun misantropische levensvisie. Ze vonden dat je in God moest geloven, maar beiden geven ze aan dat zij zelf niet in God geloven. Pascal kon dat in zijn tijd niet expliciet doen. Kellendonk schrijft, en het is goed dat te citeren, nu de neo-gelovigen hem na zijn dood in hun kring willen trekken: ‘En eh ... geloof ik ook in die God van mij? Van de wenselijkheid, zeg maar gerust de noodzaak, van zo'n geloof ben ik geheel doordrongen, maar wat geloven is, en hoe je het moet doen heb ik nooit kunnen ontdekken.’ En na een autobiografisch stuk over paters en seminaristen: ‘Niemand heeft me nog duidelijk kunnen maken wat geloven is. Ik ben wel eens bang dat het geloof, zoals ik het me voorstel, niet eens bestaat.’Ga naar eind8 De neo-gelovigen citeren altijd de passsage die hier direct op volgt: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen.’ Dus niet: ‘in míjn hart’ maar ‘in het hart van de schepping’. Als ergens een lege plek is, betekent dat niet dat er eigenlijk iets in zou moeten zitten. Merkwaardig genoeg - maar het is ook mogelijk dat Kellendonk ervan op de hoogte was, en dat nog wel een keer geschreven zou hebben - is het nu juist Pascal die aan die dwanggedachte, voor wat de fysica betreft, een eind heeft gemaakt. In Italië was ontdekt dat een met kwik gevulde reageerbuis als je hem omdraait bovenin een lege holte bij wat eerst de onderkant was, bezit. Dat de buis niet helemaal leegstroomt, is te begrijpen uit de druk van de lucht die over de aarde gespreid ligt. Pascals zwager beklom in zijn opdracht de bergtop bij Clermont, nu precies 350 jaar geleden, en ontdekte dat de luchtdruk afneemt naarmate je hoger klimt. De heersende opvatting was dat de leemte boven in de reageerbuis maar schijn was. Daar zaten gassen, ether, wat dan ook, want leegte was strijdig met de natuur. Ik heb wel eens gedacht dat de zwager van Bruno Pechman, Broer Leendert Gijselhart, die in Mystiek lichaam in de wolkenkrabbers van Manhattan de leegheid ontdekt, naar die zwager van Pascal gemodelleerd was. Ik hou de andere verborgen Pascal-verwijzingen (natuurlijk vooreerst Pascal = Pasen, dat het hele boek door speelt, en de pascaliaanse titel) maar voor me, omdat ik u niet aan mijn ernst wil doen twijfelen. | |
[pagina 71]
| |
Handschrift in potlood van een passage van zijn lezing ‘Grote Woorden’, gehouden in april 1987 en gepubliceerd als ‘Naschrift’ bij zijn Vondelstudie Geschilderd eten (1988).
| |
[pagina 72]
| |
Aan het begin van Mystiek lichaam wordt rechtstreeks naar Pascal verwezen als de vreselijke A.W. Gijselhart bij een bezoek aan een prostituée die steeds meer geld vraagt, bang wordt: ‘Het was een astronomische angst die hem beving, de angst van Pascal voor de oneindige ruimten en hun eeuwige stilte.’ De zwijgzaamheid van de hoer en haar steeds meer geld eisen wordt dankzij Pascal kosmologisch uitgedrukt! En op de laatste bladzij van Het complete werk, in een naschrift bij zijn Vondellezingen, vertelt Kellendonk: ‘Laatst vroeg ik een vooraanstaand criticus en christenhater hoe hij bijvoorbeeld Pascal las. “Ik lees Pascal minus zijn geloof,” was het parmantige antwoord. Je vraagt je af wat er dan van Pascal overblijft. Niet genoeg voor een intellectueel gevecht, lijkt me.’ Wat zou ik graag weten wie die criticus en christenhater was. Kellendonk heeft gelijk: Pascal is niets zonder zijn gedachten over het geloof. Maar geloofde hij? We komen op de kern van de zaak. Hoe hebben Pascal en Kellendonk het intellectuele gevecht over het geloof in God beslecht? Met oplossingen die zelden goed zijn begrepen en door niemand zijn aanvaard. In alle Pascal-commentaren wordt over de ernst van Pascals voorstel twijfel gezaaid en bij Kellendonk is het niet anders. Pascal komt na veel eeuwen van vernuftige godsbewijzen met een idee, dat ongetwijfeld opgeroepen werd door zijn studie van de kansberekening. Hij zegt: Ik weet niet of God bestaat, maar bekijk het eens zo: welke inzet geef je als je wedt dat hij wel bestaat, en welke beloning ontvang je als je gelijk krijgt? De inzet is dat je je je hele leven moet houden aan de christelijke geboden, moet bidden, en je net zo moet gedragen als iemand die werkelijk gelooft. De beloning, mocht God echt bestaan, is een eeuwigheid in de hemel, de redding van je ziel, de bevrijding uit de hel. Hoe groot je de inzet ook wilt schatten, de beloning is altijd oneindig veel groter. Het is dus, ook voor iemand die de rede tot leidsnoer heeft, het verstandigste om te wedden dat God bestaat. Kellendonk komt met een heel andere redenering tot eenzelfde conclusie. Hij komt erop door een analyse van wat Bordewijk doet in zijn verhaal IJzeren agaven. Terwijl voor Pascal de wiskunde inspirerend is, is dat voor Kellendonk de literatuur. Hij noemt Bordewijks effect ‘ironie’. Kellendonks definitie van ironie luidt in twee woorden: oprecht veinzen. En hij vervolgt met deze alinea: ‘De ironie erkent het mysterie, en dus ook haar eigen voorlopigheid. Ze kan zichzelf ieder gewenst ogenblik corrigeren, maar ze ondermijnt zichzelf niet bij voorbaat. Iedereen kent de houding wel een beetje uit zijn eigen leven als Nederlander, waarin hij moet veinzen dat hij de wet kent en dat alle mensen | |
[pagina 73]
| |
Aantekeningen in potlood voor zijn lezing ‘Idolen. Over het tweede gebod’, gegeven op 18 februari 1986 in de reeks De Brandende Kwestie in Theater De Balie in Amsterdam en gepubliceerd in De veren van de zwaan, 1987.
(De transcriptie van een gedeelte van dit blad is afgedrukt op p. 1 van dit boek; de achterzijde van het blad staat gereproduceerd op pagina 43). | |
[pagina 74]
| |
gelijkwaardig zijn. Postchristenen die de tien geboden onderhouden doen dat in ironische geest. Eerlijk gezegd kan ik me de geestesgesteldheid van de gelovige alleen als ironie indenken, niet als het hogere inzicht van een bevoorrechte. De gelovige heeft met nog wat gelijkgestemden God verzonnen, en met hun allen doen ze vervolgens alsof die nuttige functie echt bestaat. Maar ze zouden vierkant van hun geloof afvallen als Hij binnenkwam en zei: “Hier ben Ik”.’ O, bestond de hemel maar en kon Blaise Pascal die zinnen van Frans Kellendonk lezen!
Het lijkt mij duidelijk dat het idee van de weddenschap en het idee van het oprecht veinzen op hetzelfde neerkomen. Zowel voor de overtuigde christen als voor de oprechte atheïst zijn het weerzinwekkende ideeën. ‘Alleen echt geloof telt en niet een of andere weddenschap of sociaal gewenst gedrag!’ zegt de Paus. ‘Hoe kun je wedden op zoiets absurds en waarom moet je je hele leven veinzen?’ zeg ik. Dat kunnen de Paus en ik wel zeggen, maar Pascal en Kellendonk dachten er anders over, want ik zie in hun met passie geschreven zinnen geen tongue in cheek. Maar Pascal heeft toch zelf opgeschreven hoe hij op een nacht tot het godsgeloof bekeerd werd? Ja, dat papiertje hebben zijn nabestaanden in zijn Pensées gefrommeld. Pascal heeft zich niet één keer maar vele malen bekeerd, zoals men niet één keer maar vele malen ophoudt met roken. En hij heeft zelf daarover geschreven: ‘De mensen nemen vaak hun verbeelding voor hun hart; ze menen al bekeerd te zijn zo gauw ze denken aan een bekering.’Ga naar eind9 Pascal is sinds lang door de katholieke kerk tot heilige verheven en de Nederlandse neoplatonici proberen met Kellendonk hetzelfde te doen. Ik wil als atheïst absoluut niet Pascal of Kellendonk in mijn tuintje trekken. Ik wilde alleen maar wijzen op de overeenkomst tussen hun twee oplossingen voor het geloofsprobleem waaronder zij hun hele leven geleden hebben. Waarom leden ze zo? Pascal zag in de mensen vooral hun zwakte, domheid, slechtheid. Mystiek lichaam is te lezen als een rauwe aanval op vrouwen, joden, homoseksuelen. Kellendonk was homoseksueel. En Pascal? Er is de laatste jaren een idiote mode ontstaan om van allerlei figuren uit vroeger eeuwen te beweren dat zij homoseksuelen waren. In Duitsland, in Engeland, in Italië kun je de krant halen als je beweert dat Göthe, of Brontë, of Dante, homoseksueel waren. Zulke beweringen hebben geen enkele zin omdat in hun eeuwen ons begrip ‘homoseksueel’ niet bestond. Waren Socrates en Jezus homoseksueel? Even | |
[pagina 75]
| |
onzinnig als vragen: Waren Socrates en Jezus rokers? Te dom om over na te denken. Kellendonk en Pascal waren niet zomaar mensenhaters. Ze wilden de mensen redden. En God leek daar precies het juiste middel voor. Helaas moesten ze, met veel vallen en opstaan, toegeven dat die God er niet was. Intussen hebben ze de mensheid wel geholpen: door ze duizend mooie bladzijden proza te schenken.
Parijs, Pinksteren 1998 |