Edesche verlustingen of geestelijcke gezangen en lof-zangen
(1677)–Joannes Cloeck– Auteursrechtvrijop verscheyden voorvallen en gelegentheden t’ zaamen gesteldt, en ten dienst der zang-lievende in ’t licht gebracht
[pagina 97]
| |
Toon: Psalm 24.I.
Zoo haast dees’ tijding was gebracht
Aan d’ Herders in de naare nacht,
Dat de Messias was geboren,
Gelijck God die waarachtig is,
Wiens woord niet leugenachtig is,
Haar oock voor-zeyd had lang te vooren.
II.
Zoo hebben zy dit nieuw bescheyd
Met vleesch en bloed niet overleyd,
Maar door ‘t geloove aangenoomen,
En hebben alles laten staan,
En zijn aanstonds zoo heen gegaan
Om by het Kindeken te koomen.
III.
Ach dat ick oock zoo willig was!
Zoo veerdig, yverig, en ras
Om uwen wil in ‘t werck te stellen!
Dat als ick maar het minste woord
Van u ontfang, ick dat oock voort
Veerdig betracht, en noyt uytstelle!
IV.
Laat vleesch en bloed verloochent zijn,
Het welck my onder zoeten schijn
Geern ongehoorzaam maacken zoude:
Maackt dat ick altijd willig zy,
Al te verlaten ‘t gene my
Van dezen Jesus zoeckt te houde.
| |
[pagina 98]
| |
V.
Op, op dan nu mijn trage ziel!
Volgt deze Herders op de hiel,
Zoeckt Jesum dog uwen beminden,
Zoeckt Jesum in zijn heylig woord,
Oock daar men zijne woorden hoort,
By d’ Hemelingen zult g’ hem vinden.
VI.
Koom vrienden laat ons zaamen gaan,
De een die por de and’re aan,
Wilt hem malkand’ren dog aanprijsen;
Die dezen Jesus ‘t eerste vind,
Die zal dan oock dit zoete Kint
Daar na aan anderen weer wijsen.
VII.
De Herders hebben hem gezoght,
En worden eindelijck gebrocht
By Jesum; s’ hebben hem gevonden
Niet kost’lijck opgetoyt, maar slecht,
By het vee in een krib’ gelegt,
In arme doecken opgewonden.
VIII.
Die door zijn kracht den Hemel draagt,
Op wiens woord dat het alles waagt,
Legt by ‘t onred’lijck vee verschooven!
De mensch verstoot hem in een stal,
Nochtans een over-groot getal
Van ‘s Hemels heyr dat moet hem looven!
IX.
Van sijn geboort’ was hy versmaat
En zonder glans was zijn gelaat,
Verschooven in zijn eerste dagen:
Hy heeft de schand’ en smaat veracht,
En ons daar door ter eer gebracht,
Dit heeft hem die doen willig dragen.
| |
[pagina 99]
| |
X.
Helaas! hoe dickwils ziet men dog
Dat Jesus in zijn leden nog
Veracht, verstooten word, verschooven?
Die Christi beeld hier dragen wil,
Die moet door dezen weg na booven.
XI.
De Herders waren al met een
Als opgetogen, in het geen
Zy zaagen, en de Eng’len zeyden;
En hebben over al alwaar
Zy quaamen, dese blijde maar
Verkondigt, en willen verspreyden.
XII.
Waar Jesus in het herte woont,
En zig met zijn genaad’ vertoont
Daar moet de tong oock van hem spreecken;
Het hert dat is zoo vol daar van,
Dat het zig niet inhouden kan,
Het moet dan oock ter mond uytbreecken.
XIII.
Ach Heer! dat gy in mijnen mond
Oock niets dan dezen Jesum vond!
Maar quaade re’en mochten geweert zijn;
Dat steeds van my vermeld,
En zijnen lof van my verteld
Door mijne tonge moght vereert zijn!
XIV.
Naa dat dit alles was gedaan,
Sijn d’ Herders weer na huys gegaan,
En gaven Gode lof en eere.
Sy waren uytermaten zeer
In dezen nieuw-gebooren Heer
Verheught, vol vreught zy weder-keeren.
XV.
Gy hebt mijn ziel nu oock het woord,
| |
[pagina 100]
| |
Van Christi heylzame geboort
Gehoort, het is u oock verkondigt;
Juycht nu met vreugden-rijcke stem,
Met tong en mond verheerlijckt hem,
Ziet toe dat gy u niet bezondigt!
XVI.
Eere zy God in ‘s Hemels Troon,
Godt Vader, Heyl’gen Geest en Zoon
Zy steeds met hert en tong gepresen!
Hem zy lof, prijs en heerlickheid,
Van eeuwigheid tot eewigheid
Moet hy van mijn verheerlijckt wesen.
|
|