Edesche verlustingen of geestelijcke gezangen en lof-zangen
(1677)–Joannes Cloeck– Auteursrechtvrijop verscheyden voorvallen en gelegentheden t’ zaamen gesteldt, en ten dienst der zang-lievende in ’t licht gebracht
Stem: Psalm 38.I.
Ach mijn God ick kom u klagen!
Met mishagen,
Dat dat droevig eygen Ick
My noch houd soo vast gebonden,
Aan de zonden,
En noch steeds is tot een strick!
II.
Als ick my denck te begeven
Om te leven
Heyliglijck na u geboon:
O dat Ick komt my beletten!
Ja zich zetten,
Stoutelijck op uwen troon.
III.
En zoeckt u zelfs t’ overheeren,
Heer der Heeren!
Zich te maken tot een God,
Door ‘t eygen te betrachten,
En ‘t verkrachten
Van u Goddelijck Gebod.
| |
[pagina 15]
| |
IV.
Daar het niet wil onder duygen,
Noch na buygen,
Maar gedurig tegen-kant;
Pogende op zijne wijse,
Foey ick grijse!
God te zetten na zijn hand.
V.
Ach ick ben dat Ick soo moede!
‘k Kan dat woede
Niet meer dulden van dat Ick,
Red my van mijn selven Heere,
Wilt het were,
‘t Is mijn ziel zoo schadelick.
VI.
Laat ick doch niet meer Ick leven,
Maar verdreven
Zijn al ‘t geen na eygen haakt;
En uyt my verbannen wesen,
Steeds na desen,
Al wat na zich zelven smaakt.
VII.
Leert my Heere niet met all te zijn,
Gy het al zijn,
Drijft het mijne doch daar uyt;
Eygen wil, en eygen lusten,
Die daar rusten
In my, met wat daar uyt spruyt.
VIII.
Dat ick my in u verliese,
En verkiese,
Uwen wil oock voor de mijn,
En ‘k my selven zoo mach dragen,
Al mijn dagen,
Dat ick een met u mach zijn.
| |
[pagina 16]
| |
IX.
En ‘k voortaan my zelven eenig
Heel alleenig
Aan u Heer my overgeef,
En door ‘t mijne te verzaaken
‘t Zoo mach maaken,
Dat ick u ter eeren leef.
|
|