Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet Clxxiiij. Liedeken.Op de wijse van den 9. Psalm: Heer, ick wil u uyt s’hertzen grondt, etc.Met een toegheneghen ghemoet
Wensch nick u Gods ghenade goet,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot‡Mijn alderliefste in den Heere,
Dat u gheloof altijdt vermeere.
Ga naar margenoot*Als ghy Christum hebt aenghedaen
Soo wilt doch vromelijck voortgaen,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot†Vleesch ende bloet wilt doch bedringhen,
Ga naar margenoot*Bemint niet meer dees Aerdsche dinghen.
Ga naar margenoot”Recht moet ghy zijn Hemels ghesint,
Ga naar margenoot‡Ghy zijt beroepen tot Gods kint,
Ga naar margenoot*Hy nam u aen, als een goet Vader,
Door sijnen Soon onsen ontlader.
Ga naar margenoot”In Godt weest nu altijdt verheucht,
Ga naar margenoot*Vercondicht uyt sijn groote deucht:
| |
[pagina 394]
| |
Ga naar margenoot‡Die u door Christum is bewesen,
Ga naar margenoot”Die u van zonden heeft ghenesen.
Seer lieffelijck hy u ontfinck,
Ga naar margenoot*En gaf u eenen vingherlinck
Ga naar margenoot†Aen uwe handt, en ginck u trouwen,
Houdt u by hem, t’sal u niet rouwen.
Ga naar margenoot‡Voor u hy nu sorghet altijt,
Nu ghy in Gods ghemeynte zijt,
Ende hebt u daer begheven
Ga naar margenoot†In heylicheyt voortaen te leven.
Ga naar margenoot*Rust u, en maeckt u lamp bereydt,
Ga naar margenoot‡Verciert u met het Bruylofts cleydt,
Op dat ghy niet en comt tot schanden,
Als ghy van eenen hebt verstanden.
Tot der bruyloft in dat ghelach
Ginck hy, maer de Coninck hem sach,
Segghende, ginck hy tot hem spreken:
Vriendt, hoe comt ghy hier in ghestreken?
Soo naeckt en bloot, en onverciert,
En hebt gheen cleedt daer ghy met viert
In den grooten Sabbath des Heeren?
Ghy moet met schanden u uytkeeren.
Ga naar margenoot+Dan sal hy segghen op dat pas
Tot sijnen knechten: neemt hem ras,
Ga naar margenoot+En bindt hem voeten ende handen,
Werpt hem in de Hel te branden.
O mijn beminde, hier op past,
Wee haer die daer comen te gast,
Want daer is weenen ende claghen,
Dat sal dueren t’eeuwighen daghen.
Comt en besiet het onderscheydt
Ga naar margenoot+Daer van ons Malachias seydt,
Ga naar margenoot†Hoe Godt de vromen gaet beloonen,
Ga naar margenoot+En met den crants der eeren croonen.
Ga naar margenoot‡ Houdt dat ghy hebt, verbeydt het loon,
Dat u niemandt en beroof u Croon,
Ga naar margenoot*Christus salse dennen opsetten
Die haer met boosheyt niet besmetten.
| |
[pagina 395]
| |
Tot Godt den Heer u begheeftGa naar margenoot+
In het ghebedt, soo langh ghy leeft:Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot‡Wat u nooit is, sult ghy ontfanghen,
Ga naar margenoot‡Ist dat ghy aenhoudt met verlanghen.
Ga naar margenoot†En wilt Gods goede gaven niet
Versuymen, wat u hier gheschiet,
Weest altijdt vroom nae Christi zeden,
In sijn voetstappen Ga naar margenoot‡ wilt doch treden.
Recht uyt een broederlijcke aert,
Soo is dees dicht by een vergaert,
Datmense niet alleen soud’ singhen,
Maer neerstich zijn in het volbringhen.
|
|