Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet Clxij. Liedeken.Op de wijse: In Babylon met onderstande, etc.Marin neemt doch in ghedachten,
Oft uwen tijdt die is voorbyGa naar margenoot+
Doorghebrocht is, het dient te achten,
Naer den wil Godt met herten vry,
Want daerom zijt gheschapen ghy,
En hebt den adem en het levenGa naar margenoot+
Van Godt, die u dat heeft ghegheven,
Denckt doch, waerom dat dede hy?
In sijn Oordeel moet ghy beschijnenGa naar margenoot+
Met alle wercken openbaer,Ga naar margenoot+
Pracht ende prael sal al verdwijnen,Ga naar margenoot+
Ten gheldt voor Godt gantsch niet een hayr,
En wat nu dees weereltsche schaerGa naar margenoot+
Hanteert, t’gaet altemael verloren,
D’eeuwighe vyer salt al versmoren,Ga naar margenoot+
T’comt eenen dah die maket claerGa naar margenoot+
Om dat ghy dit nu comt te weten
Dat ghy als ander sterven moet,Ga naar margenoot+
Dunckt het is langh ghenoech gheseten
Ledich, Dus gheeft u met der spoetGa naar margenoot+
Tot Godt, sijn welbehaghen doet,
Eer dat ghy scheydt van deser eerden,
Dat ghy doch Gods lief kindt meucht werden,Ga naar margenoot+
Woonen hier onder sijn behoetGa naar margenoot+
En dit en mach gheensins ghebueren,
Ten zy dat ghy u omme keert,Ga naar margenoot+
Nae het uytwijsen der Schriftueren,Ga naar margenoot+
Soo Christus overvloedich leert:Ga naar margenoot+
| |
[pagina 366]
| |
Voor Ga naar margenoot† s’Weerelts, dit doch begeert,
Ga naar margenoot+En soecket, tot ghy’t hebt ghevonden,
Ga naar margenoot+Sijn waerdije en is niet om gronden,
Och mocht ghy worden soo verneert.
Soudt ghy dit niet te recht versinnen,
Ga naar margenoot+Soo waert ghy wel onwijs en mal,
Ga naar margenoot+Daerom lief kindt, leert Godt beminnen,
Ga naar margenoot+Op dat ghy comt by’t lief ghetal,
En t’Rijck dat Christus gheven sal,
Oock meucht in nemen Ga naar margenoot‡ uyt ghenaden,
Ga naar margenoot+Hy roeptse al die sijn beladen,
Ga naar margenoot+Vergheeft hen hare zonden al.
Ga naar margenoot+Ten sal niet zijn, soo wy uyt blijven
En niet en comen, nu hy roept,
D’onschuldt der Mannen ende Wijven
En sal niet ghelden wat men hoept,
Dus Ga naar margenoot† staet doch op, en snellijck loopt,
Ga naar margenoot+En neemt de lampe in u handen,
Op datse mach ter Feesten branden,
Nu doch by tijde oly coopt.
Eer dat den Bruydegom comt spoedich,
Op dat ghy meucht med’ binnen gaen,
Anders soo soudt ghy dan mismoedich
Droeflijck blijven buyten staen,
Ga naar margenoot+Int helsche vyer, nae Schrifts vermaen,
Ga naar margenoot+Om daer te blijven t’allen daghen,
Ga naar margenoot+Daer sal de worm dan eeuwich knaghen,
Verschrickt u voor dit lijden saen.
Nu ghy Ga naar margenoot† tijdt hebt, wilt hem useeren,
Ga naar margenoot+Keert u ghemoedt tot Godt den Heer,
Segt tot hem: O ghy Heer der heeren,
Ga naar margenoot+Siet op uwe arme dienstmaeght neer,
Ga naar margenoot+Onderwijst my in uwe Leer,
Ga naar margenoot+Gheeft my een herte heel ghebroken
Ga naar margenoot+En gantsch verslaghen, wijdt ontloken,
Om te doen alleen u begeer.
Doch niet en acht op mijn misdaden,
Noch op mijn zonden groot en cleyn,
| |
[pagina 367]
| |
Maer vergheeftse my uyt ghenaden,Ga naar margenoot+
Baedt my Heer in u water reyn,Ga naar margenoot+
Ick wil u aencleven ghemeyn,
O Heere Godt, verhoort mijn karmen,Ga naar margenoot+
Ontfanght my doch in uwen armen,
In u goetheyt hoep ick alleynGa naar margenoot+
Teere ben ick, en swack van crachten,
Maer ghy, O Heer, blijft sterck en wijs,
Wat ick niet recht en can betrachten
Dat onderwijst my heel propijs,Ga naar margenoot+
Ick ben teerder als een jonck rijs
In dese Weerelt opgheschoten,
Met uwen dauw nu overgoten
Laet my wassen tot uwen prijs.
Van Ga naar margenoot† s’levens water wilt my schincken
O lieve Heer, int herte mijn,Ga naar margenoot+
Dat sal mijn ziele doen ontsinckienGa naar margenoot+
Als ick soo sal ghelavet zijn:Ga naar margenoot+
O Godt, u Goddelijck aenschijnGa naar margenoot+
Laet over my ellende lichten,
Dat ick my gantschelijck mach Ga naar margenoot† oprichten,
Ga naar margenoot‡Biedt my doch uwe handt devijn.
Ylen sal ick in ngoede maten
Tot uwer eeren, gheeft my cracht
Dees boose Weerelt te verlaten,Ga naar margenoot+
En haer te segghen goeden nacht:
T’is langh ghenoech met haer ghelacht,Ga naar margenoot+
Maer tot u Godt wil ick my voeghen
In u salicheyt my verhoeghenGa naar margenoot+
Hoe wijs is hy, die dit betrachtGa naar margenoot+
|
|